ZOwonen heeft bij dagvaarding d.d. 11 augustus 2014 in eerste aanleg in conventie – zakelijk weergegeven – gevorderd een veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde, betaling van een bedrag van € 2.330,= en een bedrag van € 475,51 per maand vanaf 1 september 2014 tot aan de dag der ontruiming, met veroordeling tot betaling van rente en proces- en nakosten als omschreven in de dagvaarding in eerste aanleg.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert ZOwonen primair aan dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst door haar is ontbonden, zodat die thans niet meer bestaat. Haar bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst vloeit voort uit het bepaalde in artikel 7:231, lid 2 BW, nu de burgemeester de woning op voet van artikel 174a Gemeentewet had gesloten.
Subsidiair voert ZOwonen aan dat [geïntimeerde] tot en met augustus 2014 een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 2.330,=, doordat hij vanaf het moment van sluiting van de woning geen huurpenningen meer heeft voldaan. Vooruitlopend op een procedure waarin op deze grond de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gevorderd, vordert ZOwonen de ontruiming van het gehuurde. Het bedrag van € 2.330,= vordert ZOwonen ten titel van schadevergoeding (naar het hof begrijpt in de zin van artikel 7:225 BW), althans achterstallige huurpenningen. Op dezelfde grondslag is [geïntimeerde] vanaf 1 september 2014 maandelijks € 475,51 aan ZOwonen verschuldigd.
ZOwonen heeft aangevoerd een spoedeisend belang te hebben bij een voorziening in kort geding, omdat omwonenden van [geïntimeerde] zich zorgen maken om hun veiligheid en actie verlangen van ZOwonen. Bovendien ontvangt zij al geruime tijd geen inkomsten meer ter zake het gehuurde.