GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.037.406
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-8432
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. van der Veen te Drachten,
tegen
[geïntimeerde]
wonende op een geheim adres,
verweer¬ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te ‘s-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 30 juni 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 april 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 4 september 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 11 augustus 2009 en 25 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 10 september 2009 en 3 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 30 maart 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, kantoorhoudende te Leiden, heeft het hof op 2 juni 2006 een fax doen toekomen. Daarin heeft de gezinsvoogd, die de moeder en de kinderen begeleidt, haar mening verwoord.
Op 9 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de moeder. De moeder zelf is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot het treffen van een informatie- en consultatieregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het verzoek van de vader tot het treffen van een informatie- en consultatieregeling met betrekking tot [minderjarige] geboren [in 1999] en [minderjarige], geboren [in 2002].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de moeder de vader regelmatig, doch in ieder geval twee maal per jaar in januari en in juli schriftelijk informeert over het welzijn en de ontwikkelingen van de minderjarigen, dat de moeder de vader twee maal per jaar in januari en juli een recente foto van de minderjarigen toezendt, dat de moeder de vader eenmaal per jaar in juli een kopie van de schoolrapporten van de minderjarigen toezendt en dat de moeder de vader raadpleegt bij het nemen van belangrijke beslissingen omtrent de persoon en het vermogen van de minderjarigen, dit alles zonodig door tussenkomst van Bureau Jeugdzorg, althans een door het hof in goede justitie te bepalen informatie- en consultatieregeling vast te stellen, uitgevoerd met behulp van een door het hof in goede justitie aan te wijzen onafhankelijke derde.
3. De moeder bestrijdt het beroep van de vader voor zover zijn verzoeken verder strekken dan tot vaststelling van een informatieregeling, waarbij de moeder één keer per jaar in juli, via Bureau Jeugdzorg of maatschappelijk werk, een rapportage van Bureau Jeugdzorg voor zover aanwezig, foto’s van de minderjarigen en kopieën van de schoolrapporten van de minderjarigen aan de vader verstrekt, zolang de minderjarigen onder toezicht gesteld zijn en/of de moeder gebruik kan maken van maatschappelijk werk om de informatieverstrekking te verzorgen.
4. De vader voert – kort gezegd – het volgende aan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan de vader als ouder zonder gezag op basis van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzoeken een informatie- of consultatieregeling te bepalen. De vader heeft er recht op en belang bij over de minderjarigen te worden geïnformeerd en te worden geraadpleegd bij het nemen van belangrijke beslissingen betreffende de persoon en het vermogen van de minderjarigen. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de vader vrijwillig zal informeren en raadplegen.
5. De moeder voert het volgende aan. Vaststelling van de door de vader gevraagde informatie- en consultatieregeling is niet in het belang van de minderjarigen, omdat door de vaststelling de moeder zo ernstig uit haar evenwicht zal worden gebracht, dat het welzijn van de minderjarigen erdoor zal worden geschaad. De verplichting de vader informatie te verstrekken en hem te raadplegen bij belangrijke beslissingen brengt voor de moeder zoveel stress met zich mee, dat zij zich in zichzelf terugtrekt en niet meer beschikbaar is voor de minderjarigen. Zij kan het niet opbrengen de vader informatie te verstrekken of contact met hem te hebben. Daarnaast heeft de vader geen enkel zicht op en bemoeienis met de minderjarigen. Uit het rapport van de raad blijkt dat hij veel problemen heeft en dat zijn ontwikkeling gebrekkig is, zodat zijn advies of mening geen toegevoegde waarde zal hebben. Het is in het belang van de minderjarigen dat de huidige situatie, waarbij de moeder alle belangrijke beslissingen neemt in overleg met de gezinsvoogd, wordt voortgezet zonder inmenging van de vader.
6. Het hof overweegt het volgende. Op basis van artikel 1:377b BW kan de rechter op verzoek van een ouder een informatie- en consultatieregeling vaststellen. De minderjarigen zijn geboren uit de relatie van de vader met de moeder en de vader heeft de minderjarigen erkend. De vader kan daarom worden ontvangen in zijn verzoek.
7. Het hof is van oordeel dat in onderhavig geval het belang van de minderjarigen niet vergt, dat de plicht tot informatieverschaffing buiten toepassing wordt gelaten. Het door de moeder daartoe gestelde is naar het oordeel van het hof onvoldoende. Daarbij overweegt het hof dat de moeder de informatie eventueel kan verschaffen door middel van een door haar aan te wijzen tussenpersoon en dat zij bovendien, zo nodig, daarbij hulp en steun kan vragen van Jeugdzorg, door welke instantie zij nog steeds wordt begeleid, of van bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, zodra de begeleiding van Jeugdzorg is geëindigd.
8. De consultatieplicht dient naar het oordeel van het hof echter wél buiten toepassing te blijven. Het feit dat het raadplegen van de vader de moeder stress zal geven waardoor zij niet meer voor de kinderen beschikbaar is en het feit dat de vader de laatste jaren geen contact met de minderjarigen heeft gehad en op dit moment minimaal over hen is geïnformeerd maken dat de plicht de vader te raadplegen buiten toepassing dient te blijven. Zulks is onder de gegeven omstandigheden in het belang van de kinderen.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
stelt de volgende informatieregeling vast:
met ingang van 1 januari 2011 en eventueel door middel van een door haar aan te wijzen tussenpersoon informeert de moeder de vader twee maal per jaar, in januari en in juli, schriftelijk over het welzijn en de ontwikkelingen van de minderjarigen en zendt zij de vader twee maal per jaar, in januari en in juli, een recente foto van de minderjarigen toe en eenmaal per jaar, in juli, een kopie van de schoolrapporten van de minderjarigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.