WAHV 200.053.520
23 september 2010
CJIB 128958029
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht
van 17 december 2009
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Utrecht genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 75,-. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 150,- opgelegd ter zake van “rechts inhalen waar dat is verboden (feitcode R326)”, welke gedraging zou zijn verricht op 4 april 2009 om 09:09 uur op de Haarrijnse Rading te Vleuten met het voertuig met het kenteken [00-ABA-0].
2. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter de opgelegde sanctie gematigd tot het bedrag van € 75,-. Daartoe is overwogen dat de betrokkene niet ontkent dat de gedraging is verricht, doch zich beroept op de omstandigheden ten tijde van de gedraging. De kantonrechter overweegt dienaangaande: "De door hem geschetste omstandigheden blijken niet uit het dossier, anders dan slechts de vermelding van de rode auto die hij rechts heeft ingehaald. De kantonrechter overweegt echter dat betrokkene een en ander overtuigend uiteen heeft gezet ter zitting, waarbij zij meeweegt dat betrokkene heeft aangevoerd als rij-instructeur veel ervaring en inzicht met specifieke verkeerssituaties te hebben opgedaan."
3. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het enkele feit, dat de betrokkene de door hem genoemde omstandigheden op overtuigende wijze op de zitting uiteen heeft gezet en als rij-instructeur veel ervaring en inzicht met specifieke verkeerssituaties zegt te hebben opgedaan, geen grond kan zijn om de sanctie te matigen, zeker niet nu deze omstandigheden op geen enkele wijze uit het dossier blijken. Ook uit het bij het beroepschrift gevoegde proces-verbaal van de verbalisant blijkt volgens de officier van justitie dat er geen noodzaak bestond om rechts in te halen.
4. In het door de officier van justitie aangehaalde arrest van 12 mei 2009 (WAHV 200.021.297) heeft het hof overwogen: "Slechts in het geval van bijzondere omstandigheden waardoor de opgelegde sanctie evident in geen verhouding meer staat tot de ernst van de gedraging bestaat aanleiding voor het matigen of op nihil stellen van de sanctie."
5. Het hof heeft tevens overwogen (bij arrest van 19 mei 2010, LJN BN3802, gepubliceerd op rechtspraak.nl) dat de wetgever de omstandigheden die kunnen leiden tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid tot matiging van de sanctie heeft willen beperken tot uitzonderlijke omstandigheden die in de persoonlijke sfeer van de betrokkene liggen en die, indien aannemelijk geworden, de verwijtbaarheid van de gedraging weliswaar niet opheffen, doch wel in zekere mate kunnen verminderen.
6. De betrokkene heeft in zijn beroepschriften niet ontkend dat hij een ander voertuig rechts heeft ingehaald. Hij heeft dit echter gedaan om een situatie van dreigend gevaar af te wenden. De verbalisant zou zeker begrip hebben gehad voor zijn keuze indien hij zou hebben geweten wat zich voorafgaand aan de gedraging heeft afgespeeld. Rijdend op de A2 was hem het rijgedrag van de rode auto die hij later op de Haarrijnse Rading rechts heeft ingehaald al opgevallen. Dat gedrag bestond uit onverwachte manoeuvres, blijkend uit de omstandigheid dat een auto moest uitwijken en een andere auto moest remmen. Ter zitting van de kantonrechter heeft de betrokkene verklaard dat hij de situatie als dreigend heeft ervaren. Om die reden heeft hij uit veiligheidsoverwegingen ervoor gekozen om de auto, die op dat moment op de linkerrijstrook van de Hollandse Rading reed en een snelheid van 50 à 60 kilometer per uur had, rechts te passeren teneinde deze zo snel mogelijk achter zich te laten. Als parttime rijinstructeur is de betrokkene op de hoogte van de verkeersregels, maar onder de geschetste omstandigheden en indachtig zijn ervaring als rijinstructeur met gevaarzettende situaties heeft hij zijn veiligheid laten prevaleren.
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt - voor zover hier van belang - in:
"Ik, verbalisant, zag dat betrokkene als bestuurder niet links inhaalde. Ik zag namelijk dat de bestuurder van de genoemde Citroen, type C4, kleur zwart en voorzien van het kenteken
[00-ABA-0] via rijstrook twee (2), komende uit de richting van Maarssen en gaande in de richting van Vleuten, een andere vierwielige personenauto, kleur rood, welke op rijstrook een (1) reed, rechts inhaalde.
Tevens zag ik dat de uitzonderingsbepalingen zoals in file rijden en een blokmarkering op het wegdek op de verdachte (het hof leest: betrokkene) niet van toepassing waren. (…). Betrokkene kon niet worden staandegehouden in verband met: niet als zodanig herkenbaar politievoertuig. (…): geen stopmiddelen voorhanden. (…): in burger gekleed."
8. Het ambtsedig proces-verbaal van de verbalisant d.d. 2 maart 2010 houdt - voor zover hier van belang - in:
"(…). Op zaterdag 04 april 2009, omstreeks 09.09 uur reed ik, [verbalisant], hoofdagent van politie te Utrecht, in burger gekleed en op mijn privémotor over de voor het openbaar rij- of andere verkeer openstaande weg de Haarrijnse Rading te Vleuten gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom. Ter plaatse bestaand (het hof leest: bestaat) de weg uit twee verschillende weghelften welke door een brede middenberm van elkaar gescheiden worden. Ik, [verbalisant], reed over de weghelft komende uit de richting van Maarssen en reed in de richting van Vleuten. Deze weghelft bestaat uit twee rijstroken. Op bovengenoemde plaats datum en tijd was het op het gedeelte waar ik, van Stam, reed erg rustig en buiten mij reden er nog een vierwielige personenauto, rood van kleur en een andere vierwielige personenauto, merk Citroen, type C4, kleur zwart en voorzien van het kenteken [00-ABA-0] op genoemde weghelft. Voor de rest zag ik geen andere voertuigen op onze weghelft in de buurt van de genoemde voertuigen. Wel zag ik daarbij dat de bestuurder van genoemde rode personenauto niet uiterst rechts reed en daarbij na de kruising van wegen gevormd door de Haarrijnse Rading met de Nieuwe Wetering onnodig op rijstrook één bleef rijden, vrijwel direct gevolgd door de bestuurder van de genoemde zwarte Citroen. Dit rode voertuig bleef onnodig links rijden daar de rijstrook twee geheel ter beschikking stond van de bestuurder van de genoemde rode auto. Ik, [verbalisant], zag daarbij dat de bestuurder van de genoemde rode auto een normaal rijgedrag vertoonde en (het hof voegt in: dat) gaf aan mij geen noodzaak om dit voertuig rechts in te halen zoals betrokkene [betrokkene] in zijn bezwaar aangaf. Ook voordat genoemde rode auto door de bestuurder van genoemde zwarte Citroen werd ingehaald is er niets bijzonders gebeurd wat het rijgedrag van de genoemde zwarte Citroen kon verklaren. Kennelijk had de bestuurder van de genoemde zwarte Citroen haast en wilde hij niet lang genoeg wachten totdat de bestuurder van de genoemde rode auto weer uiterst rechts ging rijden. In het bezwaar van de heer [betrokkene] wordt gesproken over onverwachte manoeuvres van de bestuurder van de genoemde rode auto waardoor ander verkeer moest uitwijken.
Ik heb daar niets van gezien en vermoedelijk spreekt de heer [betrokkene] over een situatie op de Rijksweg A2. (…). Wel zag ik, [verbalisant], dat op het moment dat de bestuurder van de genoemde zwarte Citroen rechts in ging halen, kennelijk de bestuurder van de genoemde rode auto uiterst rechts wilde gaan rijden. Hierbij zag ik dat de bestuurder van de genoemde rode auto iets naar rechts stuurde, kennelijk remde want ik zag de remlichten van de genoemde rode auto oplichten, en direct daarop weer naar links stuurde. Nadat de bestuurder van de genoemde rode auto rechts was ingehaald door de bestuurder van de genoemde zwarte Citroen, zag ik dat de bestuurder van de genoemde rode auto uiterst rechts ging rijden. Op dat moment heb ik de bestuurder van de genoemde rode auto zelf links ingehaald. (…)".
9. Het hof leidt uit het overwogene onder 7. en 8. af dat de verkeerssituatie op de plaats en het tijdstip van de gedraging objectief bezien niet zodanig was dat deze noopte tot het rechts inhalen van het rode voertuig. De enkele omstandigheid dat het rode voertuig, bij overigens normaal rijgedrag, onnodig lang op de linkerrijstrook is blijven rijden rechtvaardigt nog niet het rechts inhalen ervan. Mede in aanmerking genomen de overwegend subjectieve belevingen (al dan niet ingegeven door een eerdere ervaring met het rijgedrag van de bestuurder van de rode auto) die de betrokkene heeft aangevoerd ter verklaring en rechtvaardiging van zijn gedrag, was naar het oordeel van het hof geen sprake van uitzonderlijke feiten of omstandigheden die de toepassing van de discretionaire bevoegdheid van de kantonrechter tot matiging van de sanctie konden dragen. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
10. Het hof stelt vast dat de gedraging is verricht en dat de omstandigheden die de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding geven tot het achterwege laten van de sanctie of tot matiging ervan.
11. De betrokkene heeft in zijn verweerschrift nog aangevoerd dat de verbalisant, anders dan hij in zijn proces-verbaal heeft vermeld, wel degelijk in staat en ook bevoegd was om hem staande te houden. Het hof verwerpt dat verweer, nu de verbalisant heeft verklaard dat hij op het tijdstip van het constateren van de gedraging in burger gekleed op een privé-voertuig reed en niet over de middelen beschikte om het voertuig van de betrokkene staande te houden. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de verbalisant geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft gehad.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr. Zomer buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.