GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.306.581/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-8267
zaaknummer rechtbank : C/09/621899
beschikking van de meervoudige kamer van 22 maart 2022
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Spanje,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam
[geïntimeerde] ,
wonende op een bij het hof bekend adres in Nederland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarigen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.
3 De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die in de bestreden beschikking heeft weergegeven, omdat geen van de ouders hier in hoger beroep tegen opgekomen is. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn getrouwd geweest van [huwelijksdatum] 2010 tot 5 november 2012. Zij zijn de ouders van:
- [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Spanje,
(hierna te noemen: [kind 1] );
- [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , Spanje,
(hierna te noemen: [kind 2] );
hierna samen ook te noemen: de kinderen.
3.3
De vader, de moeder en de kinderen hebben de Spaanse nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Majadahonda, Spanje, van 5 november 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.4
[kind 1] en [kind 2] hebben na de echtscheiding hun gewone verblijfplaats bij de moeder gekregen en er was een omgangsregeling met de vader.
3.5
De moeder heeft met haar huidige partner nog drie kinderen gekregen:
- -
[kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , Spanje;
- -
[kind 4] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , Spanje;
- -
[kind 5] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , Spanje;
hierna ook te noemen: de andere kinderen.
3.6
De moeder was met [kind 1] , [kind 2] en de andere kinderen woonachtig in de regio [plaats] , Spanje. De moeder is in de zomervakantie van 2021 met haar partner en alle kinderen, waaronder [kind 1] en [kind 2] , naar Nederland gegaan.
3.7
Op 29 september 2021 en 18 oktober 2021 heeft de vader bij de Spaanse politie melding of aangifte (“denuncia”) gedaan van vermissing van de kinderen.
3.8
De vader heeft zich op 27 oktober 2021 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit.
5 Standpunten van partijen en motivering van de beslissing
5.1
Het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerlijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Spanje partij zijn.
5.2
Aangezien de kinderen hun werkelijke verblijfplaats hebben in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het Hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
5.3
Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding; artikel 3 van het Verdrag
5.4
Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Spanje hadden. Daarnaast is in hoger beroep duidelijk geworden dat er sprake is van een overbrenging naar Nederland en niet van een achterhouding. De moeder heeft ter zitting namelijk verklaard dat zij van meet af aan de bedoeling had om met de kinderen in Nederland te blijven.
5.6
Ook in hoger beroep ziet het eerste geschilpunt tussen partijen op de vraag of de ouders gezamenlijk het gezag hebben over de kinderen. De moeder stelt dat zij alleen het gezag uitoefent over de kinderen terwijl volgens de vader sprake is van gezamenlijk gezag.
5.7
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van gezamenlijk gezag. Het hof verenigt zich op dit punt met het oordeel van de rechtbank en neemt de gronden waarop dat oordeel berust over. Het hof voegt hier nog aan toe dat ook uit de recente uitspraak van de Spaanse rechter van 9 februari 2022 blijkt dat de ouders gezamenlijk het gezag hebben over de kinderen. In deze uitspraak valt namelijk het volgende te lezen onder Razoniamentor juridícos, segundo: “En el presente caso la patria potestad de [kind 1] y [kind 2] la ostentan ambos progenitores conjuntamente (…)”, oftewel, volgens de daarbij overgelegde Engelse vertaling: “In the present case the parental authority of [kind 1] and [kind 2] is held jointly by both parents (…)”. In hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat de situatie ten tijde van de overbrenging van de kinderen anders was.
5.8
In hoger beroep is tussen partijen niet langer in geschil dat de vader zijn gezag uitoefende voorafgaande aan de overbrenging van de kinderen en dat hij niet heeft ingestemd met of berust in de overbrenging van de kinderen naar Nederland. De moeder had in eerste aanleg, zoals ook in hoger beroep, aangevoerd dat de vader niet is belast met het gezag en daarnaast had de moeder in eerste aanleg aangevoerd dat de vader, als hij al het gezag had, dit niet uitoefende. Verder had de moeder in eerste aanleg aangevoerd dat de vader had ingestemd met dan wel berust in de overbrenging van de kinderen naar Nederland. Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer; artikel 12 lid 1 van het Verdrag
5.9
Nu vast staat dat sprake is van een ongeoorloofde overbrenging van de kinderen naar Nederland als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag en minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de kinderen en het tijdstip van indiening van het verzoek tot teruggeleiding door de vader, zal het hof op grond van artikel 12 lid 1 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Spanje moeten gelasten. Dit is slechts anders indien sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag of van een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 van het Verdrag.
5.10
De moeder heeft bij de rechtbank een beroep gedaan op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub a, lid 1 sub b en lid 2 van het Verdrag. Zoals hiervoor onder 5.8 al is weergegeven heeft de rechtbank het beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag verworpen. Haar beroep op de weigeringsgronden van artikel 13 lid 1 sub b en lid 2 is door de rechtbank toegewezen. Met betrekking tot [kind 1] heeft de rechtbank geoordeeld dat bij haar sprake is van verzet tegen een terugkeer naar Spanje. Met betrekking tot [kind 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van verzet omdat [kind 2] nog niet de leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat ook het verzoek tot teruggeleiding van [kind 2] wordt afgewezen omdat een terugkeer [kind 2] in een ondragelijke toestand zou brengen, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Tegen dit oordeel richten de grieven van de vader zich. Het hof zal eerst de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 bespreken.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
5.11
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Daarbij is van belang of het verzet van de kinderen tegen hun terugkeer naar Spanje verder strekt dan de enkele wens om bij de ontvoerende ouder te blijven, hoe de kinderen tot hun bezwaren tegen hun terugkeer naar Spanje zijn gekomen en of deze bezwaren authentiek zijn, in die zin dat zij gebaseerd zijn op een volledig beeld van de realiteit.
5.12
De vader meent allereerst dat [kind 1] en [kind 2] ten tijde van de ontvoering nog niet de mate van rijpheid hadden bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. Als hier wel sprake van zou zijn, dan meent de vader dat deze mening niet doorslaggevend kan en mag zijn. Er is namelijk geen sprake van authentiek verzet. Het verzet van de kinderen is ingegeven door ouderverstoting en loyaliteitsproblematiek. De kinderen worden (al jaren) sterk beïnvloed door de moeder. Al jaren saboteert zij het contact tussen de vader en de kinderen. Het verzet van de kinderen moet in dit licht worden bezien. Tot slot hebben de kinderen volgens de vader geen ernstige bezwaren tegen een terugkeer naar Spanje naar voren gebracht. De door [kind 1] gedane uitlatingen over het pesten op school en het vermeende handdoek incident bij de vader kunnen niet als zodanig worden gekwalificeerd.
5.13
De moeder betwist de stellingen van de vader. Volgens haar hebben beide kinderen wel degelijk de mate van rijpheid bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden. De rechtbank heeft terecht verzet aangenomen bij [kind 1] en had dit ook bij [kind 2] moeten doen. De verklaringen van de kinderen zijn authentiek en gebaseerd op een juist beeld van Spanje. Met name [kind 1] heeft, inmiddels vier keer, heel concreet aangegeven wat ze wel en niet wil en waarom zij absoluut niet wil terugkeren naar Spanje. Daarnaast blijkt uit geen van de verslagen en/of verklaringen van de kinderen dat sprake is van een loyaliteitsconflict of ouderverstoting.
Leeftijd en mate van rijpheid
5.14
Het hof moet beoordelen of de kinderen op dit moment een leeftijd en mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden en dus niet, zoals vader aanvoert, uitgaan van de leeftijd en de mate van rijpheid van de kinderen ten tijde van de overbrenging. Het gaat er om of zij de consequenties van wat zij verklaren kunnen overzien, ook op de langere termijn. Verder moet worden beoordeeld of de verklaringen helder, consistent en nadrukkelijk de wens van de kinderen zelf weergeven. Het hof is van oordeel dat zowel [kind 1] als [kind 2] deze leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt. Ten aanzien van [kind 1] overweegt het hof dat zij – bijna twaalf jaar oud – zowel in de verslagen van de bijzondere curator als tijdens het kindgesprek bij het hof heeft laten zien dat zij in staat is om de situatie goed te overzien, haar mening heel duidelijk kan verwoorden en ook kritisch is op situaties die haar niet bevallen. Ten aanzien van [kind 2] heeft het hof daarbij in aanmerking genomen dat de bijzondere curator ter zitting heeft verklaard dat ook [kind 2] helder en duidelijk kon aangeven hoe hij bepaalde zaken ziet. Het hof sluit zich hier, op basis van het kindgesprek, bij aan. [kind 2] gaf duidelijke antwoorden op de vragen van het hof, ook als er werd doorgevraagd, hij vroeg zelf door als hij een vraag niet begreep en hij gaf uit zichzelf voorbeelden van bepaalde situaties. Ook uit wat [kind 2] uit zichzelf vertelde aan het hof en aan de bijzondere curator, kwam naar voren dat [kind 2] de situatie en de gevolgen daarvan voor een al dan niet terugkeer naar Spanje kan overzien.
5.15
Dat beide kinderen de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt, maakt het oordeel van het hof niet anders. Op grond van het Verdrag en de Verordening Brussel II-bis is de leeftijd van een kind in dit verband niet doorslaggevend. Ook andere factoren kunnen een rol spelen bij deze beoordeling. Het hof voegt aan de hiervoor genoemde factoren nog toe dat uit het eerste verslag van de bijzondere curator blijkt dat de kinderen de gevolgen van hun verblijf in Spanje of hun verblijf in Nederland goed kunnen overzien.
5.16
Het hof zal het verzet van de kinderen hieronder eerst apart van elkaar bespreken.
5.17
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er bij [kind 1] sprake is van verzet. Het hof verenigt zich op dit punt met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat oordeel berust. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. Ook in hoger beroep is [kind 1] duidelijk en consistent in haar verklaringen. [kind 1] heeft veel dingen die zij al eerder tegen de bijzondere curator of een rechter heeft verteld nogmaals herhaald. Zij heeft wederom verteld over het vermeende handdoek incident, dat zij in Spanje werd gepest op school en weinig vriendinnen had. Als [kind 1] over deze gebeurtenissen vertelt, roept dit heftige emoties bij haar op. [kind 1] concludeert dat alles wat belangrijk voor haar is, hier in Nederland is; haar gezin, vrienden en school. Haar Spaanse familie kan naar Nederland komen en vrienden of een fijne school had zij in Spanje niet. Deze combinatie van factoren, die geen van alle direct met de vader te maken hebben, maakt volgens het hof dat er bij [kind 1] ernstige bezwaren zijn tegen een terugkeer naar Spanje.
5.18
Het hof voegt hier nog aan toe dat [kind 1] ook erg emotioneel wordt als zij over het contact met de vader vertelt. Zij vindt het erg vervelend dat de vader vooral over haar moeder praat, niet vraagt hoe het met haar gaat en zich niet realiseert wat het voor haar zou betekenen als ze weer terug naar (haar school in) Spanje zou moeten. Naar het oordeel van het hof vloeien deze gevoelens van [kind 1] niet voort uit een loyaliteitsconflict op grond waarvan geen verzet kan worden aangenomen. Hierop zal het hof verderop in deze beschikking nog verder ingaan.
5.19
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er ook bij [kind 2] sprake is van verzet. Het hof komt tot deze conclusie op basis van de verslagen van de bijzondere curator en het kindgesprek. Uit het eerste verslag van de bijzondere curator blijkt dat [kind 2] erg boos en verdrietig zou zijn als hij terug zou moeten naar Spanje. Deze gevoelens komen ook terug in het tweede verslag van de bijzondere curator en heeft [kind 2] herhaald tijdens het kindgesprek met het hof. [kind 2] zou het vreselijk vinden als hij terug moet naar Spanje, dit zou onrechtvaardig zijn, zegt hij. Zijn hele leven is hier in Nederland.
5.20
[kind 2] heeft verschillende redenen gegeven waarom hij niet terug wil naar Spanje die niet enkel zijn ingegeven door de wens om bij de moeder en zijn broers en zussen in Nederland te blijven. Ook vertelde hij dat de kinderen op zijn school een ramp waren, onder andere omdat ze [kind 1] pestten. [kind 2] heeft verder verteld over de huisvesting in Spanje. Hij benoemde dat het huis van de moeder in Spanje is verkocht en dat hij niet weet waar zijn vader woont en of hij een eigen huis heeft. [kind 2] kan zich dus geen voorstelling maken van waar hij naartoe zou moeten als hij terug moet naar Spanje. Daarnaast snapt hij niet waarom of voor wie hij terug zou moeten keren naar Spanje. Hij had maar weinig vrienden in Spanje en geen klik met zijn neefjes en nichtjes in Spanje. [kind 2] zou zelfs voor een vakantie niet terug willen naar Spanje en volgens hem is dat ook niet nodig. Zijn Spaanse familie kan gewoon naar Nederland komen, hetgeen ook al gebeurd is.
5.21
Tot slot heeft [kind 2] benoemd dat hij niet naar Spanje hoeft terug te keren voor contact met zijn vader. [kind 2] heeft het gevoel dat de vader hem en [kind 1] negeert en niet naar hen luistert. Net als bij [kind 1] is het hof ook wat [kind 2] betreft van oordeel dat deze gevoelens niet voortvloeien uit een loyaliteitsconflict op grond waarvan geen verzet kan worden aangenomen. Het verzet van [kind 2] richt zich met name tegen een terugkeer naar Spanje, de relatie met de vader is een bijkomende factor. Het feit dat [kind 2] nooit in gezinsverband met de vader heeft samengewoond, betekent niet dat de verklaringen van [kind 2] niet authentiek zijn. De volgende passage uit het eerste rapport van de bijzondere curator duidt er naar het oordeel van het hof nu juist op dat het verzet van beide kinderen authentiek is: “Ondergetekende (de bijzondere curator, toevoeging hof) heeft gemerkt dat het idee dat de rechters zouden kunnen besluiten dat de kinderen terug zouden moeten naar Spanje, voor beide kinderen heftige emoties van angst en verdriet oproept, juist omdat ze zich er geen enkele voorstelling bij kunnen maken.” Uit deze passage kan worden opgemaakt dat onzekerheid over het hoe en wat bij een terugkeer naar Spanje een van de grootste punten van verzet is bij de kinderen.
Loyaliteitsconflict en strijd tussen de ouders
5.22
Het hof verwerpt de stelling van de vader dat het verzet van de kinderen niet authentiek kan zijn omdat dit is ingegeven door ouderverstoting en loyaliteitsproblematiek. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat hier sprake van is. De kinderen bevinden zich weliswaar binnen de invloedsfeer van de moeder, maar volgens het hof is niet gebleken dat er sprake is van een zodanige beïnvloeding door de moeder dat de mening en wensen van de kinderen (nagenoeg) volledig zouden zijn ingegeven door de moeder en niet authentiek te noemen zijn. Zoals al is overwogen kwamen beide kinderen met verschillende voorbeelden van situaties en ook bij doorvragen op bepaalde punten bleven zij consistent in hun verhaal. Daarnaast is het hof, evenals de bijzondere curator, van oordeel dat de kinderen zich vrij lijken te kunnen uiten. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de kinderen niet (exact) hetzelfde hebben verklaard maar over en vanuit hun eigen ervaringen hebben verteld. Het hof is niet gebleken dat de strijd tussen de ouders van doorslaggevende betekenis is geweest voor het verzet van de kinderen tegen hun terugkeer naar Spanje, aangezien deze strijd er ook al was toen de kinderen nog in Spanje woonden.
5.23
Het voorgaande brengt met zich mee dat het beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag voor beide kinderen slaagt. Gelet hierop behoeft het beroep op artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag geen bespreking meer.
5.24
De vader heeft ter zitting nog een beroep gedaan op artikel 8 EVRM; het recht op family life. Volgens de vader wordt zijn familieband met de kinderen definitief doorgesneden bij een afwijzing van zijn verzoek omdat de moeder niet bereid is contact tussen de vader en de kinderen te faciliteren en stimuleren. Hier komt nog bij dat de kinderen verblijfsrechtelijk in een onzekere positie verkeren. Dit alles is niet in het belang van de kinderen.
5.25
Het hof overweegt dat het ter zitting gedane beroep van de vader op een beoordeling van het belang van het kind buiten de strikte kaders van het Verdrag niet tot een ander oordeel leidt. Daarbij neemt het hof het door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Neulinger en Shuruk/Zwitserland van 6 juli 2010, nr. 41615/07 en X/Letland van 26 november 2013, nr. 27853/09 geformuleerde toetsingskader in ogenschouw.
5.26
Naar het oordeel van het hof is het verzet van de kinderen zo authentiek en stellig dat een teruggeleiding naar Spanje juist in strijd zou zijn met hun belangen en het family life dat de kinderen hebben met de moeder en hun andere gezinsleden. Daarnaast is het hof niet gebleken dat de moeder onwelwillend is met betrekking tot het contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben beiden verklaard dat zij twee keer per week met de vader bellen en de moeder heeft ter zitting verklaard dat zij het contact tussen de vader en de kinderen, als de procedure voorbij is, stap voor stap wil herstellen. De raad heeft ter zitting verklaard dat het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen, die aan het begin van hun puberteit staan, van groot belang is dat het contact wordt hersteld zodat zij zich een beeld kunnen vormen van beide ouders. Het hof onderschrijft dit standpunt van de raad. Het hof gaat er dan ook van uit dat de moeder haar toezegging zal nakomen. Ten slotte overweegt het hof dat vaststaat dat de kinderen EU-onderdanen zijn en dat het hen gelet daarop is toegestaan om zonder vergunning in Nederland te verblijven, zodat geen sprake is van de door de vader gestelde verblijfsrechtelijke onzekerheid.
5.19
Gelet op het voorgaande zal het hof het hoger beroep van de vader afwijzen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en, net als de rechtbank, het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar Spanje afwijst.
5.20
Nu het hof het verzoek tot teruggeleiding afwijst bestaat er geen aanleiding om de moeder in de proceskosten te veroordelen. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Doorgeleiding beslissing ingevolge artikel 11 lid 6 van de Verordening Brussel II-bis
5.21
Het hof zal de griffier op grond van artikel 11, zesde lid van de Verordening Brussel II-bis opdragen een afschrift van deze beschikking en de bestreden beschikking, het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting en de verslagen van de bijzondere curator aan de Nederlandse Centrale Autoriteit te doen toekomen, met het verzoek deze stukken binnen een maand na heden aan het bevoegde gerecht of de Centrale Autoriteit in Spanje te doen toekomen.