Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Gevonden zoektermen (1)
avg
Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHDHA:2021:2793

Gerechtshof Den Haag
14-12-2021
28-03-2022
200.290.360-01
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1605, Niet ontvankelijk
Civiel recht
Hoger beroep

Algemene verordening gegevensbescherming (Avg). Klokkenluider. Geheimhoudingsplicht advocaten(kantoor).

Rechtspraak.nl
JBP 2022/70 met annotatie van Konings, K.
Module Privacy & AVG 2022/4330

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.290.360/01

Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/591473 / HA RK 20-144

(niet gepubliceerd op rechtspraak.nl)

beschikking van 14 december 2021

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: [appellant],

verschenen in persoon,

tegen

NAUTA DUTILH N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: Nauta,

advocaat: mr. R.L. Ubels te Amsterdam.

Waar de zaak over gaat

Met een beroep op de Algemene verordening gegevensbescherming wil verzoeker, een voormalig adviseur van een overheidsinstantie, dat verweerster, een advocatenkantoor, door de civiele rechter wordt bevolen hem onder andere een kopie te verstrekken van alle door het advocatenkantoor verwerkte hem betreffende persoonsgegevens, hem bepaalde andere informatie te verschaffen en aan de Autoriteit persoonsgegevens en hem kennisgeving te doen van inbreuken. Het advocatenkantoor stelt zich op het standpunt dat de geheimhoudingsplicht van advocaten aan toewijzing van het verzoek in de weg staat.

Het procesverloop in hoger beroep

1.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • -

    het beroepschrift van 9 februari 2021, met producties, waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2020 (hierna: de bestreden beschikking, of: de beschikking waarvan beroep);

  • -

    het verweerschrift;

  • -

    de akte met gespecificeerd en aangevuld bewijsaanbod en reactie op verweer NautaDutilh, met een productie.

1.2

Op 21 september 2021 is de zaak ter zitting van het hof mondeling behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Aan het slot van de zitting is uitspraak bepaald op 30 november 2021.

1.3

De uitspraak is nader bepaald op heden.

De feiten

2.1

Voor een beter begrip van de zaak geeft het hof verkort de volgende, door [appellant] gestelde feiten weer. Met deze feitenweergave komt het hof kennelijk tevens tegemoet aan grief 2 van het beroepschrift van [appellant]. Nauta betwist deze feiten en stelt met een beroep op haar geheimhoudingsplicht dat zij daarop niet inhoudelijk kan reageren.

( a) [appellant] is sinds 1 juli 2016 werkzaam als adviseur bij het Huis voor klokkenluiders (hierna: het Huis).

( b) Op 17 september 2018 heeft [appellant] bij de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigd dat hij, tegelijk met een ander, melding wilde doen van vermoedens van misstanden in relatie tot het Huis. Omstreeks datzelfde moment heeft [appellant] de medewerkers van het Huis daarvan op de hoogte gebracht.

( c) Op 18 december 2018 heeft de secretaris-generaal de voorzitter van het Huis op de hoogte gesteld van de melding, het onderwerp van de melding en, met de instemming van [appellant], van het feit dat [appellant] één van de melders was.

( d) Naar buiten toe zijn de onderwerpen van de melding omschreven als het algemeen functioneren van het Huis en de benoemingsprocedure van de huidige voorzitter van het Huis.

( e) Op 2 mei 2019 heeft [appellant] bij twee nieuwe bestuursleden van het Huis interne (vertrouwelijke) meldingen van (nieuwe) vermoedens van misstanden gedaan.

( f) Met ingang van 21 mei 2019 heeft de voorzitter van het Huis [appellant] geschorst en de toegang tot het kantoor van het Huis en zijn werkplek ontzegd. Op 3 juli 2019 is [appellant] een voornemen tot ontslag toegestuurd.

( g) Bij [appellant] is het vermoeden gerezen dat de voorzitter van het Huis zich in verband met het schorsingsbesluit en het voorgenomen ontslag heeft laten adviseren door een advocaat van Nauta en dat ook de bestuursleden zich in verband met de omgang met de interne meldingen hebben laten adviseren door een advocaat van Nauta. [appellant] is van mening dat tussen deze twee ‘clusters van kwesties’ sprake is van een ‘conflict of interests’.

( h) Onder toelichting van deze twee clusters van kwesties en dit belangenconflict heeft [appellant] bij brief van 25 juli 2019 de data protection officer van Nauta op grond van art. 15 lid 3 en art. 12 lid 3 van de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg) verzocht hem een kopie te verstrekken van alle door Nauta verwerkte hem betreffende persoonsgegevens en hem alle in art. 13, art. 14 en art. 15 Avg bedoelde informatie te verschaffen.

( i) Op 26 juli 2019 is [appellant] een ontslagbesluit gemaild.

( j) Bij brief van 8 augustus 2019 heeft de data protection officer van Nauta in antwoord op zijn informatieverzoek van 25 juli 2019 [appellant] het volgende medegedeeld:

‘Ik kan u hierbij bevestigen dat wij de volgende persoonsgegevens over u verwerken:

 De persoonsgegevens zoals vermeld in uw informatieverzoek: voornaam, achternaam, adres, e-mailadres en foto.

Wij verwerken uw persoonsgegevens om uw inzageverzoek te behandelen. (…)

Gelet op ons beroepsgeheim kunnen wij geen enkele mededeling doen over de door u genoemde clusters van kwesties.’

( k) [appellant] heeft daarna verschillende hernieuwde en aanvullende informatieverzoeken aan de data protection officer van Nauta gedaan. In reactie daarop heeft (de data protection officer van) Nauta [appellant] telkens bericht dat het verzoek Nauta geen aanleiding gaf haar standpunt te herzien.

De procedure bij de rechtbank

3.1

[appellant] heeft de procedure bij de rechtbank ingeleid door indiening van een verzoekschrift op grond van art. 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAvg). Kort weergegeven, heeft hij de rechtbank verzocht Nauta te bevelen hem een kopie te verschaffen van alle door Nauta verwerkte hem betreffende persoonsgegevens en alle verwerkingen daarvan, en hem ook andere informatie te verstrekken als bedoeld in artt. 13, 14 en 15 Avg. Verder heeft [appellant] de rechtbank verzocht de Autoriteit persoonsgegevens en hemzelf kennisgeving te doen van inbreuken in verband met door Nauta verwerkte hem betreffende persoonsgegevens, een en ander op straffe van het aan hem verbeuren van een dwangsom.

3.2

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat het inzagerecht uit hoofde van de Avg en de UAvg niet ongelimiteerd is en dat de geheimhoudingsplicht van (de advocaten van) Nauta een beperking inhoudt van het inzagerecht in de zin van art. 23 Avg, zodat Nauta niet gehouden is meer informatie aan [appellant] te verstrekken dan zij heeft gedaan. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat niet valt vast te stellen dat inbreuken hebben plaatsgevonden. De proceskosten heeft de rechtbank gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het hoger beroep

4.1

In hoger beroep wil [appellant] – naar het hof begrijpt – dat de bestreden beschikking wordt vernietigd. Daartoe voert hij achttien grieven (bezwaren) aan.

4.2

Bij in hoger beroep gewijzigd verzoek verzoekt [appellant] het hof het volgende:

‘I. NautaDutilh te bevelen mij binnen één week na de datum van Uw beschikking, althans binnen een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn, langs elektronische weg te verstrekken van:

A. een kopie van alle door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens en een kopie van, althans informatie over alle verwerkingen van die persoonsgegevens, en wel in het bijzonder van alle mij betreffende persoonsgegevens die NautaDutilh heeft verwerkt in relatie tot:

(…)

1. de advisering over de omgang met mijn vertrouwelijk bij de bestuursleden van de afdeling Advies en de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders gedane interne meldingen van vermoedens van misstanden van 18 maart en 2 mei 2019 en de in verband daarmee gevoerde procedures,

2. de advisering over de omgang met mijn vertrouwelijk bij de bestuursleden van de afdeling Advies en de afdeling Onderzoek van het Huis voor klokkenluiders ingediende AVG-verzoek van 25 juli 2019 en de in verband daarmee gevoerde procedures,

5. de advisering over de omgang met mijn bij de voorzitter van het Huis voor klokkenluiders ingediende bezwaar van 7 mei 2019 in relatie tot de brief van 3 april 2019, alsmede mijn latere bezwaren in relatie tot de brieven van 12 februari en 6 maart 2019 en brief van 23 januari 2019, en de in verband daarmee gevoerde procedures,

6. de advisering van de voorzitter van het Huis voor klokkenluiders die is uitgemond in de beslissingen tot schorsing en ontslag en de in verband daarmee gevoerde procedures,

7. de behandeling van mijn vertrouwelijk bij NautaDutilh ingediende informatieverzoeken van 25 juli 2019 t/m 28 juni 2020,

8. de onderhavige procedure in eerste aanleg,

9. het in mijn informatieverzoeken onder A bedoelde onderzoek, en

10. de in mijn informatieverzoeken onder B bedoelde maatregelen en zorg;

althans (indien en voor zover I.A niet kan worden toegewezen):

B. een kopie van alle door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens en een kopie van, althans informatie over alle verwerkingen van die persoonsgegevens, en wel in het bijzonder van alle mij betreffende persoonsgegevens die NautaDutilh heeft verwerkt waaruit blijkt of direct of indirect kan worden afgeleid dat ik de melder van de interne meldingen ben, in relatie tot:

[1, 2, 5 t/m 10 idem als onder A hierboven],

voor wat betreft de kopie van de door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens:

i. primair in de vorm van (eventueel gedeeltelijk zwart gemaakte) kopieën van de documenten waarin mijn persoonsgegevens en de verwerkingen daarvan zijn opgenomen, en

indien en voor zover ik daar geen recht op mocht hebben

ii. subsidiair in de vorm van een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm;

II. NautaDutilh te bevelen mij binnen één week na de datum van Uw beschikking, althans binnen een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn, met betrekking tot alle hierboven bedoelde persoonsgegevens en alle verwerkingen daarvan:

A. de in art. 5, art. 13, art. 14 en art. 15 lid 1 AVG bedoelde informatie te verschaffen, en wel in het bijzonder in relatie tot: [I.A, althans I.B hierboven], en

B. informatie te verschaffen betreffende de identiteit en contactgegevens van alle advocaten die als verwerkingsverantwoordelijke betrokken zijn of zijn geweest bij de verwerking van mijn persoonsgegevens, en wel in het bijzonder in relatie tot: [1, 2, 5 t/m 10 idem als onder I.A hierboven];

III. NautaDutilh te bevelen bij de ingevolge uw bevel onder I te verstrekken kopie van de door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens en de verwerkingen van die persoonsgegevens en bij de ingevolge uw bevel onder II te verschaffen informatie, uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen: [1, 2, 5 t/m 10 idem als onder I.A hierboven];

IV. NautaDutilh te bevelen binnen één week na de datum van Uw beschikking, althans binnen een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn:

A. aan de Autoriteit Persoonsgegevens de in de AVG voorgeschreven kennisgeving te doen van alle inbreuken in verband met door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens in de zin van art. 33 jo. art. 4 aanhef en onder 12 AVG, die tot op de datum van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 november 2020, althans tot op de datum van de Herziene versie van het verzoekschrift in eerste aanleg van 9 juli 2020, althans tot op de datum van mijn hernieuwde informatieverzoek van 28 juni 2020, althans tot op de datum van mijn informatieverzoek van 25 juli 2019 hebben plaatsgevonden, en

B. aan mij als betrokkene de in de AVG voorgeschreven kennisgeving te doen van alle inbreuken in verband met door NautaDutilh verwerkte mij betreffende persoonsgegevens in de zin van art. 34 jo. art. 4 aanhef en onder 12 AVG, die tot op de datum van de beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 9 november 2020, althans tot op de datum van de Herziene versie van het verzoekschrift in eerste aanleg van 9 juli 2020, althans tot op de datum van mijn hernieuwde informatieverzoek van 28 juni 2020, althans tot op de datum van mijn informatieverzoek van 25 juli 2019 hebben plaatsgevonden;

V. een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat NautaDutilh geheel of gedeeltelijk van de uitvoering van het bevel in gebreke blijft, met een maximum van €100.000,=, althans op straffe van een door Uw Gerechtshof in goede justitie te bepalen dwangsom;

VI. NautaDutilh te veroordelen in de kosten van deze procedure; en

VII. Uw beschikking voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.’

4.3

Nauta komt tot de conclusie dat de verzoeken van [appellant] moeten worden afgewezen – waarmee het verweerschrift in hoger beroep strekt tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep –, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure (het hof begrijpt: van dit hoger beroep).

De ontvankelijkheid van verzoeker in het hoger beroep

5.1

Uit het eerste lid van art. 35 UAvg volgt dat [appellant] als belanghebbende zich tot de rechtbank heeft kunnen wenden met het schriftelijk verzoek Nauta als verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artt. 15 tot en met 22 Avg alsnog toe te wijzen. Het vierde lid van art. 35 UAvg bepaalt dat de indiening van dit verzoekschrift niet door een advocaat behoeft te geschieden. Naar het oordeel van het hof is deze bepaling een bijzondere wettelijke bepaling in de zin van art. 278 lid 3 Rv die meebrengt dat in een procedure op de voet van art. 35 UAvg in hoger beroep het beroepschrift niet hoeft te worden ondertekend door een advocaat. Ten aanzien van art. 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) – een voorloper van art. 35 UAvg – is in de appelrechtspraak in dezelfde zin geoordeeld.1 Uit de parlementaire geschiedenis van de UAvg blijkt niet dat onder de vigeur van deze uitvoeringswet daarover anders moet worden geoordeeld. Dat het beroepschrift van [appellant] door hemzelf is ingediend en niet door een advocaat is ondertekend (en ingediend), staat dus niet in de weg aan zijn ontvankelijkheid in hoger beroep.

De beoordeling van het hoger beroep

6.1

Het hof stelt vast dat de door [appellant] in hoger beroep aangebrachte wijzigingen van zijn verzoek niet zozeer inhoudelijk maar vooral tekstueel en redactioneel van aard zijn. Evenals in eerste aanleg heeft het verzoek betrekking op de in artt. 13, 14 en 15 Avg bedoelde informatie en daarmee samenhangende verplichtingen en rechten, en op de in artt. 33 en 34 Avg bedoelde kennisgevingen. Tegen de wijziging van het verzoek heeft Nauta geen bezwaar gemaakt. De wijziging is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom recht doen op het gewijzigde verzoek.

6.2

Als meest verstrekkend verweer stelt Nauta zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat [appellant] zijn bevoegdheden misbruikt. Daartoe voert Nauta aan dat de informatie- en inzagerechten (in de Avg) zijn verleend opdat een betrokkene zich ervan kan vergewissen of zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig worden verwerkt en eventueel om rectificatie, uitwissing of afscherming te bewerkstelligen, terwijl het [appellant] daar niet om te doen is. Volgens Nauta probeert [appellant] met zijn verzoek alleen bewijs te verkrijgen voor de verwijten die hij maakt aan het adres van de voorzitter en (oud-)medewerkers van het Huis, en voor zijn vermoeden dat Nauta (in het kader van haar beweerdelijke advisering aan het Huis) onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat hij de te verkrijgen gegevens mogelijk zal betrekken in procedures inzake bedoelde verwijten. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat dit het enige doel is waarvoor [appellant] zijn informatie- en inzagerechten uitoefent. Ter zitting van het hof heeft [appellant] ook opgemerkt dat zijn doel is na te gaan welke persoonsgegevens van hem op welke wijze door Nauta zijn verwerkt en of dit rechtmatig is gebeurd, en dat als blijkt dat Nauta daarbij onrechtmatig heeft gehandeld, hij zal bekijken welke Avg-rechten hij kan uitoefenen om die onrechtmatigheid te adresseren. Dat [appellant] zijn bevoegdheid misbruikt door haar uit te oefenen voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend (als bedoeld in art. 3:13 lid 2 BW), kan dus niet worden geoordeeld.

6.3

Als tweede ‘preliminair’ verweer betoogt Nauta dat [appellant] in een aantal van zijn verzoeken niet-ontvankelijk is, althans dat die verzoeken moeten worden afgewezen, namelijk voor zover zij betrekking hebben op artt. 5, 13 en 14 Avg en voor zover [appellant] verzoekt Nauta te bevelen een melding te doen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en hemzelf op grond van artt. 33 en 34 Avg. Bij een beoordeling van dit verweer – dat rechtens niet als preliminair (of principaal) valt aan te merken, wat de reden zal zijn waarom Nauta zich van aanhalingstekens bedient – heeft Nauta geen belang omdat het hof op andere gronden van oordeel is dat het verzoek van [appellant] moet worden afgewezen. Deze gronden houden het volgende in.

6.4

Het hof ziet aanleiding om eerst art. 23 Avg en art. 41 UAvg te citeren. Nauta is de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van deze bepalingen. Art. 23 Avg, met als opschrift ‘Beperkingen’, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1. De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede in artikel 5 kan, voor zover de bepalingen van die artikelen overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 20, worden beperkt door middel van Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:

(…)

e) andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;

(…)

i) de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;’

Art. 41 UAvg, met als opschrift ‘Uitzonderingen op rechten betrokkene en plichten verwerkingsverantwoordelijke’, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

‘1 De verwerkingsverantwoordelijke kan de verplichtingen en rechten, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 21 en artikel 34 van de verordening, buiten toepassing laten voor zover zulks noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van:

(…)

e. andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Europese Unie of van Nederland, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Europese Unie of van Nederland, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;

(…)

i. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen;’

6.5

Voor zover hier verder van belang houden artt. 10a en 11a van de Advocatenwet het volgende in:


‘1. In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep:

(…)

e. vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen’,

respectievelijk

‘1. Voor zover niet bij wet anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor medewerkers en personeel van de advocaat, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening.’

6.6

Ter afwijzing van het verzoek van [appellant] heeft de rechtbank in de beschikking waarvan beroep het volgende overwogen en geoordeeld:

‘3.5. Terecht is tussen partijen niet in geschil dat het inzagerecht niet ongelimiteerd is. In de AVG en UAVG komt dit tot uitdrukking in uitzonderingen op de verplichtingen om bepaalde informatie te verschaffen. Onder die uitzonderingen is begrepen hetgeen voortvloeit uit de geheimhoudingsplicht van advocaten. Dit hangt samen met de functie die de advocatuur in een rechtsstaat als Nederland heeft. De verstrekkende geheimhoudingsplicht van advocaten is essentieel opdat de advocatuur de haar toekomende functie in een rechtsstaat adequaat kan vervullen.

3.6.

Het standpunt van [appellant] dat artikel 23 AVG niet geldt voor de

geheimhoudingsplicht kan niet worden gevolgd. (…) [volgt een verkorte weergave van art. 23 lid 1, aanhef en onder i, Avg, art. 41 lid 1, aanhef en onder i, UAvg, art. 10a lid 1, aanhef en onder e, en art. 11a Advocatenwet; hof] De geheimhoudingsplicht van Nauta vormt een beperking die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker, Nauta, van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 23 AVG. Het in acht nemen van de geheimhoudingsplicht door de advocatuur is immers een basisvoorwaarde voor het kunnen functioneren van de rechtsstaat. Degene die zich ter zake van een geschil met een derde tot een advocaat wendt, moet erop kunnen vertrouwen dat hij dat in vrijheid kan doen en dat die advocaat ten aanzien van hetgeen hem/haar wordt toevertrouwd geheimhouding zal betrachten. Die geheimhouding strekt zich in beginsel ook uit tot de vraag of iemand zich tot een bepaalde advocaat heeft gewend en, zo ja, ter zake waarvan. Dit brengt mee dat Nauta niet was gehouden om meer informatie aan [appellant] te verstrekken dan zij heeft gedaan. De verzoeken van [appellant] die ertoe strekken om meer informatie te verkrijgen, dienen derhalve te worden afgewezen.

3.7.

Aangaande het verzoek van [appellant] om Nauta te bevelen de Autoriteit

Persoonsgegevens kennisgeving te doen van inbreuken, is relevant dat niet valt vast te stellen dat inbreuken hebben plaatsgevonden. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen. Het verzoek van [appellant] om Nauta te bevelen kennisgeving aan hem te doen van inbreuken kan om dezelfde reden niet worden toegewezen.’

6.7

Het hof verenigt zich met deze overwegingen en oordelen en maakt die tot de zijne. Daarbij verstaat het hof de overweging dat het inzagerecht niet ongelimiteerd is (rov. 3.5) aldus dat de rechtbank niet alleen het in art. 15 Avg geregelde recht op het oog heeft gehad maar ook de in artt. 13 en 14 Avg neergelegde verplichtingen en rechten. De door [appellant] tegen rov. 3.5-3.7 geformuleerde grieven stuiten reeds hierop af. In aanvulling hierop overweegt het hof nog het volgende.

6.8

Voor zover het verzoek van [appellant] betrekking heeft op de in art. 13 Avg bedoelde informatie, heeft Nauta aangevoerd dat zij deze informatie al aan [appellant] heeft gegeven (door middel van haar brief van 8 augustus 2019). [appellant] heeft dit niet weersproken. De rechtbank heeft Nauta hierin gevolgd door in rov. 3.4 van de bestreden beschikking te overwegen dat Nauta zich op het standpunt stelt dat de in art. 13 Avg genoemde informatie reeds aan [appellant] is verstrekt (en dat het beroepsgeheim van Nauta er aan in de weg staat dat zij de in artt. 14 en 15 Avg genoemde gegevens zou moeten verstrekken), en in rov. 4.6 te oordelen dat Nauta niet was gehouden om meer informatie aan [appellant] te verstrekken dan zij heeft gedaan. Daartegen heeft [appellant] geen grief gericht zodat in zoverre van de juistheid van dit oordeel in hoger beroep moet worden uitgegaan.

6.9

Voor zover het verzoek van [appellant] ziet op de in art. 14 leden 1 tot en met 3 Avg bedoelde informatie, heeft Nauta erop gewezen dat art. 14 lid 5, aanhef en onder d, Avg bepaalt dat de leden 1 tot en met 4 van deze bepaling niet van toepassing zijn ‘wanneer en voor zover de persoonsgegevens vertrouwelijk moeten blijven uit hoofde van een beroepsgeheim in het kader van Unierecht of lidstatelijk recht, waaronder een statutaire geheimhoudingsplicht’. Artt. 10a en 11a Advocatenwet behelzen een dergelijke (lidstatelijke) statutaire (wettelijke) geheimhoudingsplicht voor de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt (en voor medewerkers en personeel van de advocaat alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening). Ook in zoverre is het verzoek dus niet toewijsbaar.

6.10

Voor zover het verzoek van [appellant] betrekking heeft op het in art. 15 lid 1 Avg geregelde inzagerecht heeft Nauta terecht betoogd dat de geheimhoudingsplicht voor de advocaat ook aan die inzage in de weg staat via het bepaalde in lid 4 van art. 15 Avg (‘Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen’). Nauta heeft in dit verband (onweersproken) aangevoerd dat het moeten verstrekken van inzage zowel afbreuk zou doen aan haar rechten en vrijheden om als advocatenkantoor haar beroep te kunnen uitoefenen en de belangen van haar cliënten effectief te waarborgen, als aan de rechten en vrijheden van het Huis (indien het Huis inderdaad cliënt van Nauta zou zijn) om zich vrijelijk tot een advocaat te kunnen wenden en met die advocaat te kunnen corresponderen en informatie te kunnen wisselen zonder dat een wederpartij of een derde daarin inzage krijgt.

6.11

Uit het voorgaande volgt dat de artt. 14 en 15 Avg zelf beperkingen inhouden en dat deze beperkingen eveneens tot afwijzing van het verzoek van [appellant] leiden, voor zover het verzoek betrekking heeft op de in artt. 14 en 15 Avg bedoelde verplichtingen en rechten.

6.12

Met grief 1 stelt [appellant] zich op het standpunt dat Nauta niet met succes een beroep kan doen op haar afgeleide verschoningsrecht c.q. afgeleide geheimhoudingsplicht indien en voor zover de ‘betreffende geheimhouders’ – het hof begrijpt: de in grief 3 genoemde advocaten – zich niet zelf over hun verschoningsrecht c.q. geheimhoudingsplicht hebben uitgelaten. Dit standpunt miskent echter dat Nauta voor de toepassing van artt. 14, 15 en 23 Avg en art. 41 UAvg als (aangesproken) verwerkingsverantwoordelijk advocatenkantoor in zoverre gelijk moet worden gesteld aan de bij haar werkzame advocaten dat op Nauta zelf een (eigen) geheimhoudingsplicht rust. Grief 1 faalt dus.

6.13

Grieven 3 tot en met 13 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In de kern strekken deze grieven ten betoge dat Nauta geen afgeleid verschoningsrecht of afgeleide geheimhoudingsplicht toekomt (vergelijk de conclusie in beroepschrift, laatste alinea onder P, pp. 23-24). Daarmee stranden zij reeds op wat hierboven ten aanzien van grief 1 is overwogen. Daarnaast ligt aan deze grieven de aanname (het vermoeden) ten grondslag dat door sommige bij Nauta werkzame advocaten stukken over bepaalde kwesties en procedures ten onrechte niet vertrouwelijk zijn behandeld en ten onrechte bij andere bij Nauta werkzame advocaten bekend zijn geworden. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat deze aanname juist is – wat door Nauta wordt weersproken –, brengt zij niet mee dat Nauta (of de door [appellant] genoemde bij Nauta werkzame advocaten en medewerkers) in deze procedure ter afwijzing van het verzoek geen beroep kan (kunnen) doen op haar (hun) geheimhoudingsplicht. Dat daardoor geen sprake is van kennisname ‘uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig’ in de zin van art. 11a Advocatenwet, valt niet zonder meer in te zien. De door [appellant] aangehaalde gedragsregels maken dit niet anders. Zijn stelling ten slotte dat het verschoningsrecht van advocaten louter betrekking heeft op de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen cliënt en advocaat in het kader van het recht van de verdediging in een procedure die tot het opleggen van een sanctie kan leiden, kan [appellant] evenmin baten omdat een verschoningsrecht (van Nauta) hier niet aan de orde is (maar de geheimhoudingsplicht) en omdat deze stelling geen steun vindt in het recht.

6.14

Grief 14 borduurt kennelijk voort op grieven 3 tot en met 13 en moet dus het lot daarvan delen.

6.15

Met grief 15 betoogt [appellant] op verschillende gronden dat art. 41 UAvg, art. 10 a lid 1, aanhef en onder e, en art. 11a Advocatenwet – mede in het licht van de Guidelines 10/2020 on restrictions under Article 23 GDPR – niet voldoen aan de eisen die art. 23 Avg stelt aan lidstaatrechtelijke regelgeving waarmee de in artt. 12 tot en met 22, 34 en 5 Avg bedoelde verplichtingen en rechten worden beperkt. Het beginsel van het primaat van het Unierecht brengt mee dat deze nationale wetsbepalingen daarom buiten toepassing moeten worden gelaten, aldus [appellant]. Naar het oordeel van het hof volgt uit de door [appellant] aangevoerde gronden – die in essentie een eigen interpretatie van [appellant] inhouden – echter niet dat deze wetsbepalingen (door de Nederlandse rechter) niet in overeenstemming met de vereisten van het Unierecht (art. 23 Avg) kunnen worden uitgelegd. Het hof acht een met de vereisten van art. 23 Avg overeenstemmende uitleg van deze bepalingen (hier) wel mogelijk. Hierop strandt grief 15.

6.16

[appellant] voert verder nog aan, kort en zakelijk weergegeven, dat de beperking van de aan zijn informatieverzoeken en het verzoek in deze procedure ten grondslag liggende Avg-rechten in de door hem geschetste omstandigheden niet noodzakelijk is, althans niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof volgt [appellant] hierin niet. De rechtbank heeft immers (in rov. 3.6) overwogen – waarmee het hof zich heeft verenigd – dat het in acht nemen van de geheimhoudingsplicht door de advocatuur een basisvoorwaarde is voor het kunnen functioneren van de rechtsstaat, dat degene die zich ter zake van een geschil met een derde tot een advocaat wendt, erop moet kunnen vertrouwen dat hij dat in vrijheid kan doen en dat die advocaat ten aanzien van hetgeen hem/haar wordt toevertrouwd geheimhouding zal betrachten, dat die geheimhouding zich in beginsel ook uitstrekt tot de vraag of iemand zich tot een bepaalde advocaat heeft gewend en, zo ja, ter zake waarvan, en dat dit alles meebrengt dat Nauta niet was gehouden om meer informatie aan [appellant] te verstrekken dan zij heeft gedaan. Hierin ligt besloten dat in de omstandigheden van dit geval geen sprake is van een schending van de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Grieven 16 en 17 falen daarom.

6.17

Ook grief 18 faalt op grond van wat de rechtbank heeft geoordeeld en waarmee het hof zich heeft verenigd. In rov. 3.7 heeft de rechtbank immers geoordeeld dat het verzoek om aan de Autoriteit persoonsgegevens en/of aan [appellant] kennisgeving te doen van inbreuken moet worden afgewezen omdat niet valt vast te stellen dat inbreuken hebben plaatsgevonden. Dat een eventuele inbreuk in verband met de persoonsgegevens als bedoeld in artt. 33 en 34 Avg niet valt vast te stellen, volgt uit de omstandigheid dat de geheimhoudingsplicht van Nauta aan die vaststelling in de weg staat.

slotsom

6.18

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep doel mist. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het salaris van de advocaat van Nauta zal worden begroot op € 2.228,-- (twee punten, tarief II (€ 1.114,-- per punt)). Uitvoerbaarverklaring bij voorraad (van de proceskostenveroordeling) heeft Nauta niet verzocht.

De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2020;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Nauta tot op heden begroot op € 772,-- aan verschotten (griffierecht) en € 2.228,-- aan salaris advocaat.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, R.S. van Coevorden en R.W. Polak, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.

1 O.a. Hof ’s-Hertogenbosch 1 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:363, Hof Den Haag 1 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2332, en Hof Amsterdam 5 juli 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR3020.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.