10. De grieven leggen het geschil in conventie in volle omvang aan het hof voor.
10. [appellant] vordert in deze procedure veroordeling van Staedion tot betaling van een (forfaitaire) verhuisvergoeding als bedoeld in artikel 7:220 lid 5 BW. Hij voert in dit verband aan dat (i) de door Staedion aan het gehuurde uitgevoerde werkzaamheden kwalificeren als renovatie en (ii) een tijdelijk verblijf in een wisselwoning als gevolg van de uitvoering van deze renovatiewerkzaamheden noodzakelijk was.
12. Het hof overweegt als volgt. Het hof vereenzelvigt zich met het oordeel van de kantonrechter in overweging 6.4 van het bestreden vonnis, dat het isoleren van de grondvloer, de werkzaamheden aan de mechanische ventilatie, het installeren van een HR-ketel [hof: dat is inclusief radiatoren] en het aanbrengen van nieuwe kozijnen met dubbel glas zijn aan te merken als renovatiewerkzaamheden. Ook is het hof ermee eens dat de werkzaamheden voor de verwijdering van asbest, met vernieuwing van de keuken, badkamer en toilet, en vervanging van deuren, kwalificeren als groot onderhoud.
12. Het gaat bij laatstgenoemde werkzaamheden immers om vervanging van de verouderde delen van het gehuurde, in het bijzonder de potentieel gevaarlijke asbesthoudende delen (er was asbest in de vloerafwerking, in het ventilatiekanaal, bij de kozijnen, in het metselwerk, op het achterbalkon, in ontluchtingskanalen en in de verbrandingstoestellen) en de open verbrandingsinstallaties. Na verwijdering hiervan moest de woning weer in bewoonbare staat worden teruggebracht, bij gelegenheid waarvan de verouderde en (deels) beschadigde keuken, badkamer en toilet zijn vervangen. Anders dan [appellant] in hoger beroep (wederom) aanvoert, kwalificeren voornoemde werkzaamheden niet als renovatie. Van renovatie is slechts sprake indien vernieuwing leidt tot een toename van het woongenot. Bij (noodzakelijke) vervanging van verouderd materiaal is hiervan doorgaans geen sprake, waarbij overigens geldt dat de ‘toename van woongenot’ objectief moet kunnen worden vastgesteld. Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, is (enkel) zijn persoonlijke beleving, zoals een ‘veilig gevoel’ door de verwijdering van het asbest, hiervoor onvoldoende.
12. Daarnaast geldt dat het verwijderen van asbest, zijnde een (latent) gebrek, aan het gehuurde, in beginsel altijd dringend is. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het asbest, indien het onbeschadigd blijft, nog jaren in het gehuurde kan blijven zitten, maar dit laat onverlet dat Staedion het verwijderen hiervan niet zonder nadeel kan uitstellen. Op het moment dat het asbest beschadigd raakt (bijvoorbeeld in geval van een brand) en vrij komt, leidt dit immers tot risico’s voor de gezondheid van de huurder en derden.
15. Het hof vereenzelvigt zich ook met het oordeel van de kantonrechter, in overwegingen 6.5 en 6.6 van het bestreden vonnis, dat de aard van de hiervoor genoemde renovatiewerkzaamheden, wanneer zij los van de dringende (grootonderhoud) werkzaamheden worden bezien, maken dat het voor [appellant], gedurende de uitvoering hiervan, niet noodzakelijk was om te verhuizen. Daarbij weegt het hof mee dat de vloerisolatie van buiten af gebeurde (zonder dat de werklieden daarvoor in de woning zouden hoeven) en dat voor het plaatsen van de kozijnen met HR++ glas geen breekwerk in de gevel nodig was. De door [appellant] in hoger beroep aangedragen factoren maken dit niet anders. De noodzaak om wegens renovatiewerkzaamheden uit de woning te moeten verhuizen, blijkt niet uit de aard en duur van deze werkzaamheden. De enkele omstandigheid dat de projectleider in opdracht van Staedion werkt – dit heeft hij in de Verklaring bevestigd –, maakt nog niet dat de Verklaring in deze procedure geen waarde toekomt. De blote stellingen van [appellant] dat hij meent dat de renovatiewerkzaamheden (waarbij hij overigens niet zelf aanwezig was) minstens anderhalve week zouden kosten en dat hij hierbij ‘niet gewenst’ was, maken dit oordeel niet anders.
15. Tevens is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is geweest van een verhuizing in de zin van artikel 7:220 lid 5 BW. Vast staat immers dat [appellant] de huisraad voor zijn huishouding niet naar een andere woning heeft verplaatst, noch (her)inrichtingskosten heeft gemaakt. Hij heeft drie weken verbleven in een volledig ingerichte en gestoffeerde wisselwoning, waarbij hij slechts enkele persoonlijke spullen (kleding, beddengoed, toiletspullen en administratie) heeft meegenomen en zijn overige spullen tijdens de werkzaamheden in de woning heeft achtergelaten. Het verblijf in de wisselwoning kan daarom niet worden beschouwd als een verhuizing, waarop de forfaitaire verhuiskostenvergoeding van lid 6 ziet. Het verblijf van [appellant] in de wisselwoning heeft eerder kenmerken van een logeren. Bij terugkeer naar zijn eigen woning, heeft [appellant] niet hoeven herinrichten of stofferen; hij keerde in dezelfde, door Staedion herstelde, woning terug. Daarnaast wijst het hof nog op het volgende. De strekking van het bepaalde in artikel 7:220 lid 5 BW is bewoners die als gevolg van de herstructurering (renovatie) gedwongen worden te verhuizen, recht te geven op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (Kamerstukken II 2007/08, 31 528, nr. 3, p. 2). Er zijn geen aanwijzingen dat [appellant] verhuis- of herinrichtingskosten heeft gemaakt. In dat geval bestaat er geen aanspraak op de forfaitaire verhuiskostenvergoeding.