Overwegingen
1. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard tegen: 1) de over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een verzamelinkomen van € 24.969, resulterend in € 9.129 te betalen, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 4.565 - zij het dat de boete is teruggebracht tot € 2.875, te weten 50 percent van € 5.749, daar de gecombineerde heffingskorting van € 3.380 abusievelijk in de grondslag van de boete was begrepen, in verband met welke aanpassing ook een vergoeding van proceskosten van € 498 is toegekend - en de bij beschikking berekende belastingrente van € 782, 2) de over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 50.693 en de bij beschikking berekende belastingrente van € 91 en 3) de over het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2016 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 2.341, de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 1.170 en de bij beschikking berekende belastingrente van € 200.
2. Tegen de uitspraken van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 259 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij op 30 december 2019 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 23 december 2019 met bijlage, de Inspecteur heeft gereageerd bij op 2 april 2020 aan belanghebbende doorgezonden brief van 31 maart 2020 en belanghebbende heeft bij op 27 mei 2020 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 26 mei 2020 een pleitnota met bijlage in het geding gebracht.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 5 juni 2020. Partijen zijn verschenen.
5. Belanghebbende drijft sinds 2012 een onderneming in het reinigen, conserveren en hydrofoberen van gevels en kozijnen. Naar aanleiding van een door de Belastingdienst op 24 april 2017 ontvangen, zeer gedetailleerd ingestoken en behoorlijk veel informatie over de fiscale handelwijze van belanghebbende verschaffende klikbrief (een e-mail), inhoudend het precies aangeven van door belanghebbende gepleegde belastingontduiking van 2013 tot en met 2016, kondigt de Inspecteur, zonder op enigerlei wijze melding te maken van (de inhoud van) de klikbrief, bij brief van 25 oktober 2017 een bedrijfsbezoek bij belanghebbende aan, dat op 14 november 2017 plaatsvindt en waarvan de bevindingen worden neergelegd in een rapport van 22 februari 2018. Geconstateerd is dat op diverse facturen het btw-identificatienummer van de afnemer ontbreekt. Het bezoek vormt de aanleiding voor derdenonderzoek en een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 bij belanghebbende, maar niet voor het geven door de Inspecteur van openheid van zaken. De uitgebrachte (concept)rapporten geven de voor dergelijke onderzoeken gebruikelijke standaardzinnen weer, maar maken (nog steeds) geen melding van de oorzaak van of de aanleiding voor de onderzoeken. Wel worden de onderwerpelijke aanslagen en vergrijpboetes aangekondigd. Op 29 mei 2018 heeft belanghebbende inzage gehad in het dossier. Als reactie op het voornemen van de Inspecteur vergrijpboetes op te leggen, schrijft belanghebbende van opvatting te zijn dat het opleggen van een boete bij een naheffings- c.q. navorderingsaanslag volgens staande jurisprudentie is aan te merken als een criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, dat de Inspecteur belanghebbende (tijdig) op zijn rechten moet wijzen en deze moet eerbiedigen, en dat doordat de cautie niet is gesteld, geen vergrijpboete kan worden opgelegd. De Inspecteur heeft op 25 juni 2018 het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gestuurd met de mededeling dat hij voornemens is te handelen als vermeld.
6. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
6. In geschil is of de aanslagen en de vergrijpboeten in stand kunnen blijven.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake, evenmin als van strijd met het nemo tenetur beginsel van het EVRM. Het stond [de Inspecteur] vrij de ’klikinfo’ te verifiëren middels een bedrijfsbezoek, een derdenonderzoek en een boekenonderzoek. [De Inspecteur] is anders dan [belanghebbende] stelt niet verplicht direct een boekenonderzoek in te stellen zonder voorafgaand bedrijfsbezoek. Anders dan [belanghebbende] stelt behoefde [de Inspecteur] geen startinfo te ‘witten’; [de Inspecteur] beschikt over een ruime controlebevoegdheid die hij binnen de grenzen van het betamelijke heeft toegepast. [Belanghebbende] is ingevolge artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht de informatie die van belang kan zijn voor zijn belastingheffing aan [de Inspecteur] te verstrekken. De aanslagen en boeten zijn gestoeld op materiaal dat onafhankelijk van de wil van [belanghebbende] bestaat en niet op door [belanghebbende] afgelegde verklaringen. Dat [de Inspecteur] de cautie niet aan [belanghebbende] heeft gegeven kan dan ook zonder gevolgen blijven. Wilsonafhankelijk materiaal kan gebruikt worden voor de belastingheffing en voor de boeteoplegging (zie HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA8179 en HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1359). Van onrechtmatig verkregen bewijs acht de rechtbank geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de aanslagen of boeten overigens naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
7. In hoger beroep is, net als bij de Rechtbank, in geschil of de handelwijze van de Inspecteur moet leiden tot vernietiging van de aanslagen en, zo deze in stand blijven, tot vernietiging van de boetes. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt, inhoudende dat de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente in stand blijven en dat, als sprake is van onzorgvuldig handelen van de Inspecteur jegens belanghebbende, de boetes worden vastgesteld op tien percent (in plaats van 50 percent).
8. Het Hof komt, gelet op het geheel van beschikbare gegevens met betrekking tot de (inhoud van de) klikbrief en de door de Inspecteur naar aanleiding van de informatie in die brief ondernomen activiteiten, tot een andere afweging dan de Rechtbank en acht het hoger beroep van belanghebbende gegrond. Bij dat oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat de Inspecteur door belanghebbende, hoewel daartoe op zich beoordeeld en volgens de bestaande ambtelijke instructies alle aanleiding bestond, niet van het werkelijke doel van het bedrijfsonderzoek en het boekenonderzoek, te weten uitsluitend het verifiëren van de van een derde verkregen informatie, op de hoogte te brengen, belanghebbende volstrekt in de waan heeft gelaten, wat ook blijkt uit de in beide rapporten - dus in wezen in strijd met de werkelijkheid - verwoorde aanleiding voor de onderzoeken, dat het gaat om standaardonderzoeken. Door zo te handelen heeft de Inspecteur, kennelijk bewust, belanghebbende elke mogelijkheid ontnomen, nu een en ander in het bijzonder gaat - gelet ook op de gedetailleerdheid van de verkregen, voor belanghebbende buitengewoon belastende, informatie - om een straf-/opsporingsonderzoek, zich ook maar enigszins te wapenen tegen de jegens hem gerezen verdenking niet alle inkomsten en omzet te hebben verantwoord. Aldus heeft de Inspecteur naar belanghebbende in de sfeer van de straftoemeting geenszins de nodige zorgvuldigheid in acht genomen.
9. Voor dat geval staat tussen partijen vast dat, onder instandhouding van de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente, de boetes moeten worden teruggebracht tot tien percent.
10. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, in overeenstemming met wat partijen op de zitting hebben bevestigd, vast op € 2.100 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 525 x 1 (gewicht). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
11. De Inspecteur dient belanghebbende de griffierechten van in totaal € 306 (€ 47 + € 259) te vergoeden.
Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- bevestigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslag en de beschikkingen belastingrente,
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur die zien op de boetebeschikkingen,
- wijzigt de boetebeschikkingen en stelt de boetes vast op 10 percent,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.100, en
- gelast de Inspecteur de griffierechten van € 306 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 12 juni 2020, met de nodige coronabeperkingen, in het openbaar uitgesproken.
wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Visser
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kan zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Wanneer die personen geen gebruik willen maken van digitaal procederen, sturen zij het beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2. Alleen bij procederen op papier: het cassatieberoepschrift moet ondertekend zijn;
3. Het cassatieberoepschrift moet ten minste vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. De indiener zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.