Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de vrouw in de gegeven situatie in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en wel om de navolgende redenen.
Van de vrouw mag worden verwacht dat zij deels in haar eigen behoefte voorziet door te werken. De stellingen van de vrouw die betrekking hebben op Portugal (dat de werkeloosheid in Portugal hoog is, de vrouw de Portugese taal niet spreekt, het inkomen in Portugal lager is dan in Nederland en het niet kunnen werken in verband met het halen en brengen van de (inmiddels meerderjarige) zoon van partijen naar school in Portugal), passeert het hof, aangezien de vrouw thans woonachtig is in Nederland. Het is een feit van algemene bekendheid dat op dit moment de economie en de werkgelegenheid in Nederland aantrekt. Het moet voor de vrouw dan ook mogelijk zijn om een inkomen te verwerven gelijk aan het inkomen waar de rechtbank vanuit is gegaan (€ 2.268,90 bruto per maand). Weliswaar beschikt de vrouw niet over diploma’s of certificaten op het administratieve gebied, maar zij beschikt wel over de nodige werkervaring. Zo heeft de vrouw in het verleden een makelaarskantoor gehad en jarenlang administratieve werkzaamheden verricht voor de onderneming van de man. Hoewel de vrouw ter zitting heeft gesteld dat zij tot op heden vergeefs heeft gesolliciteerd, heeft zij nagelaten om ter onderbouwing daarvan stukken in het geding te brengen. Het hof ziet, gezien het huidige aanbod aan banen, geen aanleiding om de vrouw een termijn te gunnen van drie jaren voor het vinden van een baan.
Op dit moment is de procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog aanhangig bij de rechtbank. De man heeft gesteld dat zijn accountant een opstelling heeft gemaakt van het totale vermogen van partijen, waaruit blijkt dat de vrouw in het kader van die verdeling gerechtigd is tot de helft daarvan, namelijk tot een vermogen van € 2.850.000,-, ofwel € 850.000,- meer dan waar de rechtbank vanuit is gegaan. Hoewel de vrouw de hoogte van dit bedrag bestrijdt, laat zij na aan te geven wat de hoogte van haar aandeel in het vermogen dan wel is. Het hof gaat dan ook uit van voormeld bedrag. Het aandeel waartoe de vrouw gerechtigd is, is naar het oordeel van het hof van een zodanige omvang dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij in haar resterende behoefte voorziet door het rendement op dit vermogen en zo nodig daarop inteert. De stelling van de vrouw dat haar vermogen lager is omdat zij een woning wenst te kopen van € 700.000,-, maakt niet dat het vermogen van de vrouw minder wordt, maar slechts dat het niet in contanten beschikbaar is. Het hof passeert die stelling dan ook.