Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen IB/PVV 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.006 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 3.904 aan belastingrente en € 15.216 aan revisierente in rekening gebracht (de beschikkingen belasting- en revisierente).
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Vaststaande feiten
3. Met inachtneming van wat de rechtbank heeft vastgesteld, gaat het Hof uit van de volgende feiten:
3.1.
Belanghebbende was directeur en grootaandeelhouder (DGA) van [A] BV (de Holding). De Holding participeerde in de werkmaatschappij [B] B.V. De werkmaatschappij is medio 2012 gefailleerd.
3.2.
De Holding heeft vanaf 2006 bedragen voor een pensioenvoorziening op de balans geboekt. Op 21 december 2012 bedroeg de pensioenvoorziening € 59.969. In de aangifte vennootschapsbelasting 2006 van de Holding is de vraag of een pensioenregeling is getroffen met “JA” beantwoord.
3.3.
De Holding had op 21 december 2012 een rekening-courantvordering op belanghebbende ten bedrage van € 309.860.
3.4.
De algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van de Holding heeft op 21 december 2012 besloten tot ontbinding van de vennootschap. Daarbij is bepaald dat de vordering van de Holding op belanghebbende ten laste van het resultaat wordt afgeboekt en dat de pensioenverplichting ten gunste van het resultaat wordt geboekt.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“9. Artikel 19b van de Wet LB bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990, wordt;
c. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, dan wel een lichaam als bedoeld in artikel 36b, wordt prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is;
d. (…)
wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak. “
10. Uit het verslag van de buitengewone ava van de Holding gehouden op 21 december 2012, waarbij aanwezig waren [belanghebbende] en zijn gemachtigde, blijkt dat aldaar is besloten dat de Holding in verband met het teniet gaan van de deelneming in [B] BV per 31 december 2012 zal worden ontbonden. De opgebouwde voorzieningen (pensioen en deelnemingsvoorziening) worden ten gunste van het resultaat afgeboekt. De vordering van de Holding op [belanghebbende] wordt ten laste van het resultaat afgeboekt.
11. Niet in geschil is dat de Holding in de jaren 2006 tot en met 2011 bedragen ten behoeve van een pensioenvoorziening heeft gedoteerd. Gelet op de positie van [belanghebbende] in de Holding kan het niet anders zijn dan dat deze voorziening is getroffen teneinde voor [belanghebbende] een pensioenvoorziening te treffen. [Belanghebbende] had derhalve eind 2012 een aanspraak ingevolge een pensioenregeling op de Holding. Dat er geen formele overeenkomst of pensioenbrief is aangetroffen, maakt dit niet anders. [De Inspecteur] heeft de waarde in het economisch verkeer van de aanspraak berekend op een overdrachtswaarde van € 76.082. Namens [belanghebbende] is erkend dat dit bedrag niet te hoog is. Bij de ontbinding op 31 december 2012 is [belanghebbendes] pensioenaanspraak verrekend met zijn schuld in rekening-courant aan de Holding. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het afkopen of vervreemden van [belanghebbendes] pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 19b, [lid 1] onder b, van de Wet LB. [De Inspecteur] heeft dan ook terecht de pensioenaanspraak van [belanghebbende] aangemerkt als loon uit vroegere arbeid in het jaar 2012.
12. De stelling van [belanghebbende] dat aan het afzien van deze aanspraken geen financiële transactie ten grondslag ligt en er geen voordeel is genoten miskent de feitelijke gang van zaken. Naast het afboeken van [belanghebbendes] pensioenaanspraak is immers ook zijn schuld aan de Holding afgeboekt. [Belanghebbende] heeft tegen de in rekening gebrachte revisie- en heffingsrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze bedragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen en op juiste wijze berekend. Hetgeen voorts nog door of namens [belanghebbende] is aangevoerd behoeft verder geen bespreking.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1.
De Rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de Rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.
7.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende nog aangevoerd dat hij in een nadeliger positie wordt geplaatst dan belastingplichtigen die onder het toekomstige, fiscale pensioenregime hun in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken mogelijk kunnen afkopen (het voorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale maatregelen). Deze stelling – wat er overigens van zij – kan belanghebbende niet baten omdat zij niet is gebaseerd op huidig recht, maar op mogelijk toekomstig recht.
7.3.
Het vorenstaande leidt het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.W.P. van Oosten. De beslissing is op 29 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan
binnen zes weken
na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.