Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Gevonden zoektermen (1)
"ECLI:NL:GHARL:2022:105"
Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2022:105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
04-01-2022
11-01-2022
200.291.038/01
Personen- en familierecht
Hoger beroep

De man wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep omdat hij in strijd met de wet heeft gehandeld door pas in hoger beroep zijn financiële stukken (benodigd voor de berekening van de alimentatie) in het geding heeft gebracht.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.291.038/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 126882 en 127875)

beschikking van 4 januari 2022

inzake

[verzoeker] (de man),

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,

advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen,

en

[verweerster] (de vrouw),

wonende op een bij het hof bekend geheim adres,

verweerster in hoger beroep,

advocaat: mr. H. Meijerink te Beilen.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 augustus 2019 en 2 december 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 1 maart 2021;

- een journaalbericht namens de man van 6 april 2021 met bijlage(n);

- het verweerschrift;

- een journaalbericht namens de man van 1 november 2021 met bijlage(n);

- een journaalbericht namens de man van 2 november 2021 met bijlage(n).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2021 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is mr. Meijerink verschenen.

3 De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2020 ontbonden door echtscheiding.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012,

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015, en

- [de minderjarige3] , geboren [in] 2016,

over wie de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 14 mei 2019 bepaald op € 400,- per kind per maand en de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding bepaald op € 500,- (bruto) per maand.

4.2

De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief is gericht tegen de kinderalimentatie en ziet op de ingangsdatum, en zijn eigen draagkracht en de tweede grief is gericht tegen de partneralimentatie en ziet op zijn draagkracht. De man verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de kinderalimentatie met ingang van 2 december 2020 vast te stellen op € 247,- per kind per maand en de partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op € 234,- bruto per maand.

4.3

De vrouw voert verweer en verzoekt primair de bestreden beschikking te bekrachtigen, subsidiair de kinderalimentatie en partneralimentatie met ingang van de datum van indiening van het hoger beroepschrift te bepalen op respectievelijk € 247,- per kind per maand en

€ 234,- bruto per maand, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige, en de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.4

Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5 De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie

5.1

De rechtbank heeft een bijdrage vastgesteld met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift van de vrouw, zijnde 14 mei 2019.

Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat de man in staat is een bijdrage te voldoen van € 247,- per kind per maand. De vrouw stemt ermee in dat dit bedrag wordt vastgesteld, maar vindt dat het voor rekening en risico van de man komt dat hij pas in hoger beroep zijn financiële positie inzichtelijk heeft gemaakt. Zij vindt daarom dat de bijdrage zoals door de rechtbank vastgesteld, pas met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift van de man, zijnde 1 maart 2021, mag worden verlaagd naar € 247,- per maand. De man vindt dat de datum van de beschikking van de rechtbank leidend is en de bijdrage eerst met ingang van 2 december 2020 moet worden bepaald op € 247,- per maand. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het de vrouw vrij stond om tijdens de echtscheidingsprocedure (of daarvoor) een voorlopige voorziening te vragen. Hij vindt dat de rechtbank ten onrechte een kinderalimentatie met terugwerkende kracht heeft vastgesteld.

5.2

In wat de man heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende reden om de ingangsdatum van de kinderalimentatie op een later tijdstip te bepalen dan de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum. De datum van indiening van het verzoek bij de rechtbank is een gebruikelijke en voor de hand liggende ingangsdatum. Vanaf dat moment kon de man immers weten dat hij kinderalimentatie verschuldigd zou kunnen zijn.

Het hof ziet in wat de vrouw heeft aangevoerd evenmin reden om de kinderalimentatie voor de periode van 14 mei 2019 tot 1 maart 2021 te bepalen op het door de rechtbank bepaalde bedrag te van € 400,- per kind per maand, gelet op de herkansingsfunctie van het hoger beroep, die ook geldt voor tekortkomingen in eerste aanleg aan de zijde van een der partijen. De man heeft immers in hoger beroep zijn financiële positie alsnog voldoende inzichtelijk gemaakt en op basis van deze informatie wordt thans opnieuw geoordeeld over het vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie per 14 mei 2019. Het hof zal daarom bepalen dat de kinderalimentatie van € 247,- per kind per maand ingaat per 14 mei 2019.

Nu ter zitting is gebleken dat de man tot dat moment geen bijdrage heeft voldaan, komt het hof niet toe aan de vraag of terugbetaling van het te veel betaalde in redelijkheid van de vrouw kan worden verlangd.

5.3

Voor zover de man zich, eerst ter zitting, op het standpunt heeft gesteld dat zijn draagkracht verlaagd dient te worden vanwege ziekte per 1 februari 2021 en/of reiskosten gaat het hof daaraan voorbij. De man heeft dienaangaande onvoldoende (onderbouwd) gesteld. Ten aanzien van de gestelde gewijzigde inkomenssituatie van de man geldt dat het verschil met de eerdere inkomenssituatie gering lijkt te zijn, draagkrachtberekeningen ter onderbouwing van de stelling ontbreken en niet anders is gebleken dan dat de gewijzigde inkomenssituatie van de man van tijdelijke aard is. Voor de reiskosten, die samenhangen met het contact tussen de kinderen en de niet-verzorgende ouder, geldt dat deze verdisconteerd zijn in de al dan niet te verzilveren zorgkorting. In beginsel wordt in de systematiek bij het berekenen van de kinderalimentatie niet afzonderlijk rekening gehouden met reiskosten. In dat wat de man heeft gesteld, mede gezien de reactie van de vrouw, ziet het hof onvoldoende aanleiding om van dit vaste uitgangspunt af te wijken.

5.4

Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking van 2 december 2020 vernietigen wat betreft de kinderalimentatie en, opnieuw rechtdoende, bepalen dat de man met ingang van 14 mei 2019 een kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen van € 247,- per kind per maand.

Partneralimentatie
5.5 De man heeft in hoger beroep de partneralimentatie berekend op een bedrag van

€ 234,- bruto per maand. De vrouw kan hiermee instemmen.

Draagkracht
5.6 Voor zover de hiervoor onder 5.3 door de man gestelde omstandigheden ook in het kader van de partneralimentatie zijn aangevoerd wat betreft de draagkracht van de man, zal het hof hier om dezelfde redenen als daar aangegeven geen rekening mee houden.

Ingangsdatum

5.7

De rechtbank heeft de ingangsdatum van de partneralimentatie vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 24 februari 2020. Volgens de man moet vanaf die datum de door hem berekende (lagere) partneralimentatie gelden. De vrouw stelt zich echter op het standpunt dat de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie moet gelden vanaf datum inschrijving echtscheidingsbeschikking tot aan datum indiening hoger beroepschrift, vanaf welk moment vervolgens de in hoger beroep berekende (lagere) partneralimentatie in moet gaan. De vrouw voert wederom ter onderbouwing van haar standpunt aan dat de man in eerste aanleg heeft nagelaten financiële stukken in te dienen en dat dit de consequentie dient te zijn.

5.8

Gelet op de herkansingsfunctie, zoals benoemd in 5.2, ziet het hof aanleiding te bepalen dat de partneralimentatie zal gelden per datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Dit is het gebruikelijke uitgangspunt. In wat de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende redenen om hiervan af te wijken. Nu ook ter zitting ten aanzien van de partneralimentatie is gebleken dat de man geen bijdrage heeft voldaan, komt het hof ook hier niet toe aan een beoordeling of een terugbetaling van te veel betaalde partneralimentatie van de vrouw kan worden gevergd.

Proceskosten

5.9

De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep omdat hij vanaf de echtscheiding tot aan het hoger beroepschrift geweigerd heeft inzage te geven in zijn financiële positie, terwijl hij hiertoe gehouden was. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.

5.10

Naar het oordeel van het hof heeft de man in strijd gehandeld met uit de wet voortvloeiende verplichtingen door pas in hoger beroep zijn financiële stukken in het geding te brengen. Als gevolg hiervan is er tussen partijen in hoger beroep in de kern slechts een geschil over de ingangsdatum, welk discussie anders in eerste aanleg had kunnen worden beslecht. De vrouw heeft door de handelwijze van de man onnodig kosten moeten maken. De man zal daarom, anders dan gebruikelijk is in familierechtelijke procedures, veroordeeld worden in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw zullen worden vastgesteld op € 338,- aan griffierecht en op € 2.228,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II).

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van

2 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 14 mei 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in]

2012, [de minderjarige2] , geboren [in] 2015, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2016, € 247,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 234,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 338,- aan griffierecht en op € 2.228,- aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en

J.L. Roubos, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 4 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.