De beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep onder meer aan dat de kantonrechter niet heeft onderkend dat de beslissing van de officier van justitie niet behoorlijk is gemotiveerd, nu daarin is overwogen dat de Wahv er niet in voorziet om rekening te houden met de financiële omstandigheden van de betrokkene.
2. De beslissing van de officier van justitie d.d. 15 februari 2018 is, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd: ''U verzoekt ook om rekening te houden met uw financiële omstandigheden. De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) voorziet er niet in om hiermee rekening te houden. Uw verzoek wordt afgewezen.''
3. De gemachtigde heeft hierover in zijn brief van 31 mei 2018 bij de kantonrechter geklaagd. De kantonrechter heeft daarop geoordeeld dat de financiële draagkracht van de betrokkene (wel) aanleiding kan geven om de sanctie te matigen, maar dat de betrokkene door hetgeen de officier van justitie op dit punt heeft overwogen niet is benadeeld, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de betrokkene in financiële omstandigheden verkeert die matiging van de sanctie billijken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie in stand kan blijven.
4. Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv luidt als volgt:
''Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen.''
5. De beslissing van de officier van justitie getuigt, gelet hierop, van een onjuiste rechtsopvatting, Daardoor is een aangevoerd bezwaar ten onrechte niet beoordeeld door de officier van justitie. Dat de kantonrechter zelf na beoordeling van het bezwaar tot het oordeel komt dat het bezwaar niet leidt tot matiging van het sanctiebedrag maakt niet dat vernietiging van de beslissing van de officier van justitie achterwege kan blijven. De officier van justitie heeft in deze een eigen bevoegdheid om te beoordelen of het aangevoerde tot matiging van het sanctiebedrag leidt en heeft zich daarover niet uitgelaten, ook niet ter zitting van de kantonrechter. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Het hof zal thans het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij die inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “Op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”. Deze gedraging zou zijn verricht op 31 augustus 2017 om 17:17 uur op de [a-straat] in [A] met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
7. De gemachtigde voert in hoger beroep dat de gedraging door de betrokkene wordt betwist. De ontkennende verklaring van de burger staat juridisch gezien op één lijn met de verklaring van de ambtenaar. Een doorslaggevende betekenis kan slechts worden toegekend aan een ambtsedige verklaring en die ontbreekt. Het openbaar ministerie heeft daarom niet aan zijn bewijslast voldaan.
8. Het hof stelt voorop dat in het arrest van het hof van 23 augustus 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:GHARL:2017:7299), waarnaar de gemachtigde verwijst, is overwogen dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een ambtenaar kan worden gebaseerd.
9. In het dossier bevindt zich een zaakoverzicht met de verklaring van de ambtenaar die de sanctie het opgelegd, die inhoudt, zakelijk weergegeven, dat de ambtenaar op voormelde datum en tijd heeft gezien dat de bestuurder van het voertuig met voormeld kenteken op de voorsorteerstrook met een pijl die wees in de richting rechts reed maar dat de bestuurder rechtdoor reed.
10. De gemachtigde heeft niets aangevoerd dat aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De enkele ontkenning van de gedraging is daarvoor onvoldoende. Derhalve staat op grond van deze verklaring genoegzaam vast dat de gedraging is verricht.
11. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep voorts aan dat de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder is opgelegd. De gemachtigde merkt daartoe op dat de verklaring van de ambtenaar dat er veelvuldig klachten waren en dat het aanbod van overtreders hoog was, onvoldoende concreet en specifiek is om vast te kunnen stellen dat in dit geval geen reële mogelijkheid was tot staandehouding van de bestuurder.
12. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
13. Het zaakoverzicht bevat de volgende gegevens: “Reden geen staandehouding: statische controle.”
14. De aanvullende informatie van de ambtenaar betreft een proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2018. Hierin verklaart de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd:
“Het verzoek aan mij was om toe te lichten waarom ik het voertuig niet staande had gehouden.
Ik, verbalisant (…), kan hierover verklaren dat ik, als wijkagent Doelgroep van de [a-straat] , veelvuldig klachten krijg omtrent het gevaarlijke verkeersgedrag op de kruising [a-straat] / [b-straat] te [A] .
De openbare weg is op deze kruising zo ingericht dat het mogelijk is om via het voorsorteervak voor rechtsaf helemaal naar voren te rijden om vervolgens alsnog rechtdoor te rijden. In de avondspits is het aanbod zo hoog dat het voorsorteervak voor rechtdoor helemaal vol loopt. Een zeer groot aantal bestuurders maakte vervolgens gebruik van het andere voorsorteervak om vervolgens voor aan in de rij te kruipen.
Ik heb hierover veelvuldig klachten vanuit de wijk ontvangen. Vaak gebeurde deze inhaalactie ook met zeer hoge snelheid. Ik heb hier ook veelvuldig toezicht op gehouden. (…).
Doordat het aanbod van overtreders destijds zo hoog was, was het voor mij niet mogelijk om iedereen staande te houden. Daardoor werden er door mij ook processen-verbaal op kenteken uitgeschreven.”
15. Uit de verklaring van de ambtenaar moet worden afgeleid dat het ten tijde van het uitvoeren van de controle zodanig druk was dat hij niet iedereen die een gedraging verrichtte heeft kunnen staande houden. Dit vormt voldoende grond voor de conclusie dat er geen reële mogelijkheid was tot staandehouding van de bestuurder. De sanctie is derhalve terecht met toepassing van het bepaalde in artikel 5 van de Wahv aan de kentekenhouder opgelegd.
16. De bezwaren treffen geen doel. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
17. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).