GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
|
: Wahv 200.265.036/01
|
CJIB-nummer
|
: 222382947
|
Uitspraak d.d.
|
: 10 juli 2020
|
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juni 2019, betreffende
[betrokkene] (hierna: de betrokkene),
wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is R. Noy, kantoorhoudende te Overloon.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 170,-. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 384,-.
De beoordeling
1. Het hoger beroep van de gemachtigde van de betrokkene richt zich uitsluitend tot de door de kantonrechter toegepaste wegingsfactor bij het berekenen van de proceskostenvergoeding.
De kantonrechter is uitgegaan van wegingsfactor 0,25 (zeer licht), terwijl dit volgens de gemachtigde factor 1 (gemiddeld) had moeten zijn. De gemachtigde verwijst in dit verband naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Eveneens merkt de gemachtigde op dat de kantonrechter niet heeft gemotiveerd waarom in deze zaak wordt afgeweken van een soortgelijke gemiddelde zaak. Wat de gemachtigde betreft kan de beslissing van de kantonrechter daarom niet in stand blijven.
2. Voorop gesteld wordt dat uit vaste jurisprudentie van dit hof volgt dat in Wahv-zaken de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak is licht) het uitgangspunt is. Dat de Centrale Raad van Beroep of overige bestuursrechters in andere, niet met de Wahv vergelijkbare, zaken een andere wegingsfactor hanteren, maakt dat niet anders.
3. Het hof stelt met de gemachtigde vast dat de kantonrechter niet nader heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval bij het berekenen van de proceskostenvergoeding de wegingsfactor 0,25 heeft toegepast. Naar het oordeel van het hof hoeft hier, gelet op het navolgende, geen consequentie aan te worden verbonden.
4. Artikel 13a, eerste lid, van de Wahv geeft de kantonrechter een zekere beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding moet worden ingewilligd. Het is bij uitstek de over het beroep oordelende kantonrechter die het gewicht van die zaak kan beoordelen. Deze beoordeling door de kantonrechter kan in hoger beroep slechts marginaal worden getoetst. Gelet hierop, en in aanmerking genomen de motivering van de kantonrechter met betrekking tot de gedraging, acht het hof de beslissing van de kantonrechter op het kostenverzoek niet onbegrijpelijk. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.
5. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten in hoger beroep afwijzen.