1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 5 oktober 2017, pagina 017 van voornoemd dossier, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 1] , voor zover inhoudende:
Aanleiding onderzoek
Op zondag 9 juli 2017 omstreeks 21.02 uur komt bij het Operationeel Centrum (OC) te [plaats 1] , bij de ambulancemeldkamer, een 112-melding binnen. Op het adres [adres 1] te [plaats 2] zou iemand zijn neergestoken met een mes. Het slachtoffer zou in haar gezicht zijn gestoken door haar ex man.
2. De op de terechtzitting van de rechtbank van 12 maart 2018 door verdachte afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Die zondag heb ik aangebeld en [benadeelde] deed de deur open. Ze liet mij niet binnen. Ik heb haar in haar gezicht geslagen. Ik kan haar op haar mond hebben geraakt. Het kan zijn dat daarbij haar tand is beschadigd. [benadeelde] ging haar woning in. Ik liep haar achterna. Ik pakte het mes en heb haar daarmee in haar gezicht geraakt. Ik sneed aan de rechterkant in haar gezicht met dat mes.
U houdt mij voor dat er gesproken berichten zijn uitgewerkt en dat deze aan het dossier zijn toegevoegd (p. 255-257). Het kan zijn dat ik die berichten heb ingesproken.
3. De op de terechtzitting van het hof van 26 november 2018 door verdachte afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
U houdt mij de berichten voor op p. 255/257 van het dossier. Die berichten zijn van mij. Het klopt dat ik heb gezegd “ik ga eten jouw lever”, “jij gaat dood ik ga naar gevangenis” en “ik pak jouw ogen met een schroevendraaier”.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juli 2017, pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde]:
Naam: [benadeelde]
Voornamen: [voornamen]
Adres: [adres 1]
Plaats: [gemeente]
V: Gisteren is het gebeurd de aanloop daar naartoe wat kan je daarover vertellen?
A: Hij heeft mij gisteren (het hof begrijpt: 9 juli 2017) om 14.00 uur een bericht gestuurd. Of ik hem terug kon bellen. Ik reageer niet op zijn berichten. Ik ga daar helemaal niet op in. Hij heeft mij nog een keer gebeld en gebeld. Uiteindelijk dacht ik bel maar terug. Ik heb tegen hem gezegd ons zoontje gaat nu via Humanitas. Ik had met hem afgesproken dat hij mij niet meer lastig zou vallen. Aan afspraken houdt hij zich niet. Later werd ik weer gebeld en heb niet opgenomen. Toen ging de deurbel. Dus ik ben er ook heen gegaan. Normaal stuur ik [verdachte] - die eigenlijk [verdachte] heet - weg als hij daar staat maar hij deed heel overdreven vriendelijk van ik heb een cadeautje voor [zoontje] en die wil ik geven en dan ben ik ook meteen weer weg.
Ik heb de portiek deur geopend. Hij kwam naar boven lopen toen zag ik dat hij dronken was hij was helemaal bezopen. Ik wilde de deur dicht doen maar dat lukte mij niet. Toen hij [zoontje] terug gaf kreeg ik meteen een klap in mijn gezicht. We stonden nog in de deuropening. Ik stond in mijn huis en hij stond op de deurmat. Ik had mijn zoontje toen op de arm. Ik denk dat hij mij geslagen heeft met zijn vuist. Het was een harde klap. Ik voelde meteen dat mijn tand los zat. Ik voelde een hevige pijn. Ik dacht ik moet vluchten. Ik zag weer die blik in zijn ogen. Dezelfde blik die ik tweeënhalf jaar geleden had gezien toen hij mij ook heeft mishandeld. Ik kon de deur niet uit want daar stond hij. Ik ben de woning mijn woning ingevlucht. Ik heb niets gezegd. Ik heb gegild. Ik ben gevlucht naar het balkon. Ik had de zoon nog op de arm. Nadat hij mij een klap had gegeven zag ik dat hij een mes pakte uit zijn broekzak. Uit zijn linker broekzak, kan ook zijn broeksband zijn geweest. Het was een mes met kartels aan een kant. Het was een soort keukenmes volgens mij. Ik denk een soort mes met die scherpe randjes met een zwart handvat en een grijs snij gedeelte. Die kartels voelde ik ook toen hij mij sneed. Het was geen broodmes een mes met scherpe punten er aan. Ik schat het mes in het geheel op ongeveer 25 centimeter. Ik heb niet eens van die messen.
Hij is met een arm met een boog er omheen gegaan anders kon hij er niet bij, omdat mijn zoontje aan die kant stond van mij. Hij is om mijn zoon heen gegaan om mij te snijden met zijn rechter arm. Hij stond achter mij. Eerst ging hij met zijn arm voor mij langs naar de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde dat hij daar sneed. Omdat ik [zoontje] aan die kant vast had, kon hij niet goed snijden. Daarna voelde ik dat hij meerdere keren aan de rechterkant van mijn gezicht sneed. Het was dat ik mijn hoofd weg draaide, anders had hij mij in mijn hals gesneden. Ik heb mijn hoofd gedraaid en mijn kin op de borst gelegd zodat hij niet mijn keel kon doorsnijden en hij mij uiteindelijk in de wang heeft gesneden. Ik hoorde gewoon het geluid van het snijden. Ik hoorde gewoon dat hij mij meerdere keren heeft gesneden. Hij heeft het mes gewoon weer mee genomen denk ik. Ik bloedde als een rund. Ik heb mijn hoofd weggedraaid op een manier dat hij mij van achteren niet in de hals kon snijden. Ik heb mijn hoofd schuin naar mijn schouder heb gebracht. Ik had het gevoel dat hij mijn hals wilde doorsnijden. Ik dacht als dat gebeurt dan is het klaar, dan is het gebeurd. Ik bracht mijn hoofd naar mijn schouder om mijn keel te beschermen door mijn hoofd op de schouders te leggen kon hij mij niet bij mijn keel komen. Hij heeft mij ook al bedreigd met dit soort dingen. Toen hij weg was gegaan heeft hij de buitendeur dicht gedaan.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 juli 2017, pagina 511 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
V: Wat heeft u afgelopen zondag, 09 juli 2017 gedaan?
A: Ik was omstreeks 13:30 uur bij de kroeg.
V: Bedoelt u met de kroeg, café [naam 1] gegaan?
A: Ja.
Ik kwam daar aan op de scooter. [verdachte] vroeg mij gelijk om mijn sleutels. Ik heb hem de sleutels van mijn scooter gegeven en [verdachte] was binnen tien minuten terug. [verdachte] heeft mij gelijk de sleutels terug gegeven. We zijn buiten blijven zitten. Het was een hele normale zondag. Ik had helemaal niet het idee dat er iets speelde. [verdachte] was die avond de rustheid zelve.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage d.d. 11 juli 2017, opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts FMG, pagina 104 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Opgegeven toedracht: Slachtoffer geeft aan dat zij door verdachte in haar huis is aangevallen. Verdachte zou bij binnenkomst in de woning eerst een vuistslag op de mond hebben gegeven en daarna met een mes snijbewegingen in de richting van het gelaat en de hals hebben gemaakt, zowel links als rechts.
SEH diagnose: Snijwond in de rechter wang verlopend van de mondhoek tot de oorlel. Hierbij is de kaakspier aan de rechterzijde op twee plekken vrijwel geheel doorgesneden, is een aftakking van de aangezichtszenuw doorgesneden en zijn er snijwonden aan de tong. Op twee plekken is er een slagaderlijke bloeding in de wond. Aan de linker kaakhoek en aan de rechter bovenarm snijwonden tot in het onderhuidse vetweefsel. De wortel van de rechter voortand is gebroken. Bloedverlies op de PD door ambulance geschat op 800 ml.
Vermoeden van blijvende beperking: Ja, mogelijke functiebeperking bij kauwen vanwege schade aan de kaakspier rechts. Mogelijk functiebeperking van de spieren rondom de mond rechts vanwege schade aan motorische zenuwtak.
Geschatte duur verdere genezing zichtbare letsels: 12 weken.
Het geconstateerde letsel kan goed passen bij de door de onderzochte persoon aangegeven toedracht.
7. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage d.d. 9 november 2017, opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, pagina 15 e.v. van het aanvullend proces‑verbaal nr. [nummer 2] d.d. 7 november 2017, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Had het letsel, zoals omschreven in de rapportage van 11 juli 2017, fataal kunnen zijn?
Bij de wond aan de rechterzijde van het gelaat was er sprake van een slagaderlijke bloeding op twee plekken. Het geschatte bloedverlies bij aankomst van de ambulance was 800 ml. Bij uitblijven van medische hulp had deze verwonding mogelijk tot verbloeding en uiteindelijk de dood kunnen leiden.
Van de snijwond aan de rechter zijde van het gelaat verklaarde het slachtoffer dat ze op het moment dat ze werd aangevallen het hoofd naar de rechter schouder neeg om de halsslagader te beschermen. De diepte van deze snede is volledig door de wang heen tot in de mondholte, de zijkant van de tong zou ook zijn geraakt. Een snede met deze diepte ter hoogte van de halsslagader zou zeer waarschijnlijk een doorsnijding van de halsslagader hebben veroorzaakt, wat zonder acuut medisch ingrijpen een fataal letsel is.
Hesitation marks zijn bij geen van de letsels aangetroffen. Alle waargenomen snijletsels zijn tot in het onderhuidse vetweefsel of dieper.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2017, pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
De inhoud van de mobiele telefoon van aangeefster [benadeelde] is onderzocht. Bij het verwerken van alle audioberichten bleek mij dat door verdachte [verdachte] middels deze audioberichten meerdere bedreigingen werden geuit tegen aangeefster [benadeelde] . Op 22 mei 2017 werden door verdachte [verdachte] de eerste bedreigingen ingesproken. Bij de volgende audioberichten werden door verdachte [verdachte] concrete bedreigingen uitgesproken.
PTT-20170522-WA000 17.37 uur:
Ik ga gek DINEMOK! Ik ga eten jouw lever!
Jij pakke andere weg. Ik weet niet. Jij mis vandaag, maar ik pakke voor jou andere dag.
PTT-20170523-WA002 05.46 uur:
Ik ga niet bang van de gevangenis worden. Ikke kom vrij. Dan waar ik ga kijken waar jij ga doen. Ik dan niet misschien doet iets. Dan ik ga zitten misschien maand of twee maand, danne ik kom vrij. Jij wilt [zoontje] alleen? [zoontje] blijft alleen. Jij gaat dood, ik ga naar gevangenis.
PTT-20170523-WA0003 05.47 uur:
Je zien. Die kogels door die kop. He? Jij moet verhuizen die [straat] . DINEMOK. Jij gaat niet jouw werk blijven altijd daar. Ik ga pakken jou DINEMOK.
PTT-20170523-WA007 05.47 uur:
DINEMOK Jij wil dood! Is mijn zoon is belangrijk! DINEMOK. Ik komme vrij. Jij wil niet oplossen. Schroevedraaier. Die brug.
PTT-20170523-WA0008 05.47 uur:
Ikke hele dag ikke wachte voor jou die brug DINEMOK. Jij niet oplossen voor mij DINEMOK. Echt waar, ik pakke jouw ogen met schroevedraaier. Jij weet niet.
PTT-20170610-WA0004.35 uur:
Waar jij ga [zoontje] , vanmorgen is weg. Ja! Ik weet niet waar hij gaat toe. Ik ga met mijn zoon. Die zoon ik gemaakt! Wat jij wil DINEMOK. Jij wil, de kist ga? Ik ga via de kist. Die zoon is voor mij!. Ik gemaakt.
PTT-20170610-WA0005 20.35 uur:
Ik ga blijf niet met jouw. Ik ga vechten. Jij moet alleen blijven, niet met [zoontje] . Hij blijve niet met jou. Ik ga zorgen voor alles. Ik weet het wat ik ga doen.
PTT-20170610-WA0011 20.35 uur:
Hallo DINEMOK. Het duur niet zo lang. Waar jij ga, ga! Ikke [verdachte] , komme vrij! Danne jij graag aangifte doen politie DINEMOK. Ga! Ikke kan waar jij werk. DINEMOK. Ik komme d'r uit. Ikke ga voor jou 5 kogels door jouw kop! Vijf DINEMOK! Het begint te trillen die grond. Isse kut die Marokkaan. Ikke kom bij jouw ogen! Zelf land uit!
PTT-20170610-WA0012 20.35 uur:
Jij graag dood! Isse gaan voor mij. Ik doe het voor jou 1 keer. AF! DINEMOK! Waarin ligt mijn zoon! Vanmorgen is weg, nu is niet thuis. Ik ga pakken jou [benadeelde] . DINEMOK. Mijn zoon dee, is mijn zoon niet van jou.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 juli 2017, pagina 489 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]:
In de woning van verdachte [verdachte] aan de [adres 2] te [plaats 2] zijn vier messen in beslag genomen. Drie van deze messen kwamen overeen met de beschrijving die het slachtoffer heeft gegeven van het door de verdachte gebruikte mes.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 augustus 2017, pagina 232 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
In een groot deel van de audio-berichten wordt het woord ‘Dinemok’ (fonetisch) gebruikt. Voor de vertaling werd contact opgenomen met een Marokkaanse tolk. Door hem werd dit woord als volgt vertaald:
“Letterlijk betekend het woord DINEKMOK ‘het geloof van je moeder’. Het woord wordt echter gebruikt door iemand wanneer deze persoon woedend is en op een agressieve wijze zijn woorden kracht wil bijzetten.”
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen Historische verkeersgegevens d.d. 3 augustus 2017, pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
De verkregen gegevens laten zien dat het bevraagde nummer gedurende de aangevraagde periode gebruikt maakt van het imeinummr [nummer 3] en [nummer 4] . Het telefoonnummer betreft een pre-paid nummer. Het bevraagde nummer betreft een telefoonnummer welke in gebruik is bij [verdachte] , zijn de verdachte in dit onderzoek.
Na 9 juli 2017 20:49 uur is er geen koppeling meer met een imeinummer. Hierdoor wordt tevens geen mast weergegeven. Het is zeer aannemelijk dat het toestel, ergens na het gesprek om 20:49 uur, uit is gezet.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade geprobeerd heeft om zijn ex-vriendin, aangeefster [benadeelde] , in het bijzijn van hun zoontje [zoontje] te doden door haar in haar gezicht te slaan en met een mes in haar gezicht en arm te snijden.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij aangeefster [benadeelde] per ongeluk met het mes heeft geraakt. Hij heeft geen opzet gehad op het verwonden, laat staan op het doden, van aangeefster.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat het geheel van feiten en omstandigheden dat door de rechtbank en de advocaat-generaal is gebruikt ter onderbouwing van de conclusie dat sprake zou zijn van voorbedachten rade, onvoldoende is om deze conclusie te dragen.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
Met de rechtbank acht het hof de verklaring van aangeefster geloofwaardig. De rechtbank heeft in het vonnis van 26 maart 2018 hierover onder andere overwogen:
“De rechtbank acht de verklaring van aangeefster geloofwaardig aangezien deze wordt ondersteund door objectieve bronnen in het dossier. Nergens blijkt uit dat zij haar verhaal heeft verzonnen of aangedikt. Uit de door de politie beluisterde ingesproken berichten
1
blijkt dat de dreigementen van verdachte al geruime tijd voor 9 juli 2017 waren begonnen en dat verdachte haar naar het leven stond. Ook het door de forensisch arts beschreven letsel
2
past bij de toedracht zoals deze door aangeefster is beschreven. Bovendien blijkt uit het relaas van verbalisant dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte soortgelijke messen zijn aangetroffen als het mes dat door aangeefster is beschreven.
3
Verdachte - anderzijds - heeft aanvankelijk geen verklaring willen afleggen over de tegen hem gerezen verdenking. Wel heeft hij te kennen gegeven niet bij of in de woning van [benadeelde] geweest te zijn
4
en niet te hebben gestoken.
5
Pas ter zitting en kennelijk na kennisneming van de belastende inhoud van het dossier heeft verdachte te kennen gegeven dat hij met een mes (een deel van) het letsel heeft veroorzaakt, maar dat dit aan een ongelukkige samenloop van bewegingen van hemzelf en aangeefster zou zijn te wijten. De rechtbank schuift deze - ook na herhaaldelijk doorvragen vaag gebleven - verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Om te beginnen vermag de rechtbank niet in te zien waarom verdachte niet eerder over het beweerdelijke ongeluk heeft willen verklaren, terwijl deze gang van zaken voor hem van ontlastende betekenis zou kunnen zijn. Daar komt bij dat, indien het gegaan zou zijn zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, het zeer voor de hand had gelegen dat verdachte de moeder van zijn kind die hevig bloedde te hulp was geschoten.
Verdachtes versie van de gang van zaken op de avond van 9 juli 2017 biedt bovendien geen verklaring voor het door de forensisch arts geconstateerde letsel: (diepe) snij- en steekwonden op verschillende plaatsen.”
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte een verklaring afgelegd die op hoofdlijnen overeenkomt met de ter zitting van de rechtbank afgelegde verklaring. Op een aantal onderdelen heeft verdachte evenwel anders en wisselend verklaard. Het hof heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de door aangeefster afgelegde verklaring. Het hof gelooft verdachte niet in zijn verklaring. Het hof neemt de bovenstaande overwegingen van de rechtbank over.
Opzet op de dood van aangeefster
Gelet op de verklaring van aangeefster komt het hof tot het oordeel dat de door aangeefster beschreven handelingen van verdachte gericht waren op het doorsnijden van de hals van aangeefster en daarmee op haar dood. Uit de verklaring van aangeefster volgt immers dat verdachte een mes van 25 centimeter lang uit zijn broekzak of broekband pakte, dat hij achter aangeefster stond, met zijn arm en met het mes eerst vóór aangeefster langs naar de linkerkant van aangeefsters gezicht ging en daar sneed. Verdachte kon aan de linker kant van aangeefster niet goed snijden omdat aangeefster hun zoontje [zoontje] op haar linker arm had. Vervolgens sneed verdachte meerdere keren aan de rechterkant van het gezicht van aangeefster. Aangeefster heeft haar hoofd in de richting van haar schouder schuin weggedraaid en haar kin op haar borst gelegd zodat verdachte niet haar keel kon doorsnijden. Hierdoor heeft verdachte aangeefster uiteindelijk in haar wang gesneden, aldus aangeefster. Het handelen van verdachte, te weten het met een relatief groot mes achter aangeefster gaan staan en vervolgens met kracht haar meerdere sneden toebrengen hetgeen heeft geleid tot de in de letselverklaring opgenomen zware verwondingen, waaronder die in haar wangen en kaakspieren, waarbij doordat aangeefster haar kin op haar borst heeft gelegd is voorkomen dat dergelijke sneden in de hals zijn ontstaan, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer erop gericht om aangeefster te doden dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster. Dit geldt temeer nu de forensisch arts in zijn letselverklaring heeft verklaard bij geen van de letsels hesitation marks te hebben aangetroffen hetgeen, naar het oordeel van het hof, ondersteuning biedt voor doelgericht handelen door verdachte.
Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Het hof acht bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om aangeefster opzettelijk van het leven te beroven. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de aanloop naar en de gedragingen van verdachte in de woning van aangeefster, alsmede de gedragingen van verdachte na afloop daarvan. Uit het strafdossier komt naar voren dat aangeefster reeds voor 9 juli 2017 bij de politie meldingen heeft gedaan over bedreigend en agressief gedrag door verdachte. Op 3 mei 2017 heeft aangeefster gemeld dat zij door verdachte is bedreigd en op 17 mei 2017 heeft ze gemeld dat ze bij haar keel is gegrepen door verdachte. Vanaf 22 mei 2017 heeft verdachte via WhatsApp bedreigende audioberichten naar aangeefster verstuurd. In meerdere berichten heeft verdachte mededelingen gedaan die duiden op het voornemen aangeefster te doden. Verdachte heeft op 9 juli 2017 meermalen geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met aangeefster. Uiteindelijk heeft aangeefster opgenomen en verdachte meegedeeld dat het contact over de omgang met hun zoontje [zoontje] via Humanitas verloopt. Na dit telefoongesprek heeft verdachte om 20:49 uur zijn telefoon uitgeschakeld. Om 20:57 uur heeft hij het café waar hij verbleef verlaten. Verdachte heeft bij de gemeenschappelijke voordeur van de flat van aangeefster aangebeld en heeft tegen aangeefster gezegd dat hij een cadeautje voor [zoontje] had en dit aan hem wilde geven. In weerwil van haar gewoonte om verdachte weg te sturen heeft aangeefster verdachte in het portiek binnengelaten. Toen verdachte vervolgens naar boven kwam lopen zag aangeefster dat verdachte dronken was. Toen ze nog in de deuropening van haar eigen appartement stond kreeg aangeefster van verdachte een klap in haar gezicht. Daarna pakte verdachte het mes uit zijn broekzak of broekband en heeft hij aangeefster meermalen gesneden, nadat hij haar, toen zij haar appartement invluchtte, gevolgd was. Om 21:02 uur kwam de 112‑melding over het snij-incident binnen. Bij het verlaten van de woning van aangeefster heeft verdachte de voordeur gesloten en is hij terug naar het café gegaan. Verdachte heeft zich van het mes ontdaan. Verdachte kwam om 21:06 uur weer bij het café terug en uit het strafdossier is niet gebleken dat zijn gemoedstoestand toen anders dan gebruikelijk was. Na nog enige tijd in het café te hebben doorgebracht is verdachte naar Frankrijk vertrokken.
In het bijzonder stelt het hof op grond van de bovenstaande feiten – samengevat – vast dat verdachte aldus – voorzien van een mes zich onder het voorwendsel van een cadeau voor [zoontje] en – aldus de verklaring van verdachte zelf in hoger beroep – ook voor aangeefster, heeft aangebeld bij de woning. Van overdracht van cadeaus is echter geen sprake geweest. Verdachte heeft bij binnenkomst aangeefster vrijwel onmiddellijk in het gezicht geslagen waarna hij de verder de woning in vluchtende aangeefster achterna is gegaan. Hij heeft het door hem meegevoerde mes tevoorschijn gehaald en aangeefster – toen hij haar te pakken kreeg – met dat mes meermalen gesneden. In de periode voorafgaand aan deze avond heeft verdachte aangeefster laten weten haar te zullen doden. Na afloop van de aanval van verdachte op aangeefster heeft hij de woning van aangeefster verlaten om terug te keren naar de plaats waar hij vandaan kwam, het café. Aangeefster werd aldus met een slagaderlijke bloeding ernstig verwond in de door verdachte afgesloten woning achtergelaten.
Het hof leidt uit al het voorgaande en voorts uit de daaruit blijkende zeer korte tijdlijn van gebeurtenissen en handelingen nadat verdachte bij de woning aanbelde af dat verdachte planmatig en doelgericht heeft gehandeld ten aanzien van het proberen te doden van aangeefster. Het is niet gesteld of aannemelijk geworden dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Verdachte is onder een vals voorwendsel de flat van aangeefster binnen gekomen, hij had een mes meegenomen, hij heeft aangeefster zonder dralen - er is geen sprake geweest van een discussie of ruzie - aangevallen en haar na het snijden in haar gezicht zwaar gewond in haar appartement achtergelaten. Verdachte sloot de deur en ging terug naar het café waar hij, volgens een getuige, rustig arriveerde. Uit dit planmatige optreden leidt het hof af dat verdachte niet alleen de gelegenheid en tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven maar dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Hij kwam en handelde volgens plan. Tussentijds of in de periode daarvoor is er geen sprake geweest van enige van buiten komende prikkel of aanleiding. Evenmin is er een objectief aan te wijzen omstandigheid die de mogelijkheid voor verdachte om zich te beraden heeft belet of bemoeilijkt. Voorts kent het hof betekenis toe aan het gedrag van verdachte na afloop van het op aangeefster uitgeoefende geweld. Dit gedrag vormt geen contra-indicatie voor het door het hof vastgestelde doelgerichte handelen door verdachte en zijn vooropgezette plan daartoe, maar wordt veeleer als passend bij het volbrengen van het planmatige en doelgerichte handelen van verdachte geacht.
Het hof acht het op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 9 juli 2017 schuldig heeft maakt aan poging tot moord van aangeefster [benadeelde] .
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2017, in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- die [benadeelde] in het gezicht heeft geslagen, en
- die [benadeelde] vervolgens met een mes meermalen in het gezicht en de tong en overige delen van het hoofd en de (rechter)arm heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
In het kader van deze strafzaak is in hoger beroep op last van het hof een Pro Justitia rapport uitgebracht door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC) van 30 augustus 2019, opgesteld door Th.J.G. Bakkum, psychiater, en P.E. Geurkink, GZ-psycholoog. Verdachte is van 27 maart 2019 tot 15 mei 2019 voor zeven weken opgenomen in het PBC. Verdachte heeft zijn medewerking verleend. Het rapport houdt onder andere in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van afhankelijkheid van alcohol en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking en een niet nader gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale trekken. Tijdens het bewezenverklaarde feit was sprake van deze stoornissen. Bakkum en Geurkink geven aan dat de gebrekkige ontwikkeling verdachtes gedrag tijdens het bewezenverklaarde feit heeft beïnvloed, maar dat van de ziekelijke stoornis dit niet zeker is. De bij verdachte vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is duurzaam, moeilijk beïnvloedbaar, aanwezig geweest ten tijde van het bewezenverklaarde feit en heeft daar mede vorm aan gegeven. Dat leidt volgens Bakkum en Geurkink tot het advies verdachte het bewezenverklaarde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
Het hof kan zich verenigen met voornoemde bevindingen van de gedragsdeskundigen over de geestesvermogens van de verdachte.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dat deze ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit heeft beïnvloed. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-vriendin in het directe bijzijn van hun zoontje [zoontje] van destijds 2,5 jaar oud. Verdachte heeft onder valse voorwendselen de portiek bij de woning van aangeefster betreden en heeft – toen aangeefster nog in de deuropening stond met [zoontje] op haar arm – een vuistslag in het gezicht van aangeefster gegeven, waardoor haar tand los kwam te zitten. Aangeefster is met [zoontje] op de arm de woning in gevlucht. Verdachte heeft vervolgens met een door hem meegenomen mes meermalen in het gezicht van aangeefster gesneden. Verdachte heeft aangeefster met een slagaderlijke bloeding achtergelaten in de woning.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit.
Door haar hoofd op haar schouders te drukken toen verdachte haar sneed, het alerte optreden van haar buren en de hulpverleningsinstanties is aangeefster aan haar verwondingen niet overleden. Verdachte heeft het leven en de gezondheid van aangeefster moedwillig ernstig in gevaar gebracht. Het hof rekent het verdachte aan dat hij het bewezenverklaarde heeft begaan in het bijzijn van [zoontje] . Nu [zoontje] gedurende het bewezenverklaarde feit bij aangeefster op de arm heeft gezeten, is hij van zeer dichtbij ongewild getuige geweest van de nietsontziende en angstaanjagende poging tot moord op zijn moeder door zijn vader.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op het feit dat een en ander plaatsvond in de beslotenheid van de woning van aangeefster en [zoontje] , bij uitstek een plaats waar zij zich beschermd zouden moeten kunnen voelen.
De ernst en de impact van dit feit zijn ook in hoger beroep op indrukwekkende wijze geïllustreerd door aangeefster in haar slachtofferverklaringen. Aangeefster heeft – heel begrijpelijk - voor haar eigen leven en het leven van haar zoontje gevreesd. Ze beschrijft dat het feit haar lichamelijk en psychisch kapot heeft gemaakt. Sinds augustus 2019 is aangeefster klinisch opgenomen met ernstige depressieve en suïcidale klachten ten gevolge van een posttraumatische‑stressstoornis (PTSS) veroorzaakt door verdachte. Aangeefster is op dit moment als gevolg van hetgeen haar is overkomen niet meer goed in staat om voor [zoontje] te zorgen en heeft dat noodgedwongen moeten overdragen aan haar ouders. Ook lichamelijk ervaart aangeefster dagelijks de gevolgen van het feit door pijn en ontsierende littekens in haar gezicht. Door die littekens wordt aangeefster elke dag aan het feit herinnerd.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld. Hierbij was aangeefster tevens slachtoffer. Van dat vonnis liep verdachte nog in de proeftijd. Het hof rekent het verdachte aan dat hij kennelijk hardleers is en zich opnieuw niets aantrekt van de persoonlijke ruimte en het veiligheidsgevoel van anderen, in het bijzonder zijn ex-vriendin.
Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat het bewezenverklaarde strafbare feit oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren rechtvaardigt.
Het hof houdt evenwel ook rekening met het gegeven dat het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor onder ‘Strafbaarheid van verdachte’ is overwogen, in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, passend en geboden.
Oplegging van de TBS-maatregel
Vooropgesteld wordt dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, en 37a Sr de maatregel TBS kunnen worden opgelegd.
In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit moet in de tweede plaats een misdrijf betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een van de misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr) zijn vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van afhankelijkheid van alcohol en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een lichte verstandelijke beperking en een niet nader gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vooral antisociale trekken. Tijdens het bewezenverklaarde feit was sprake van deze stoornissen. De PBC-rapporteurs Bakkum en Geurkink geven aan dat de gebrekkige ontwikkeling verdachtes gedrag tijdens het bewezenverklaarde feit heeft beïnvloed, maar dat van de ziekelijke stoornis dit niet zeker is.
Voorts is in deze zaak sprake van een misdrijf zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr.
Daarnaast is sprake van zodanig recidivegevaar, in die zin dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de TBS‑maatregel met verpleging van overheidswege eist. Uit voormeld rapport van het PBC volgt dat de bij verdachte vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens duurzaam is, moeilijk beïnvloedbaar, en aanwezig is geweest ten tijde van het bewezenverklaarde feit en dat die daar mede vorm aan gegeven. Het tekort schieten van het probleembesef en ziektebesef van verdachte maakt de kans op recidive groter. Verder zijn belangrijke risicofactoren het alcoholgebruik, het (criminogene) sociale netwerk van verdachte, het ontbreken van dagbesteding en de omgangsregeling met zijn kinderen, die in de toekomst weer tot spanningen zal leiden. Het gestructureerd klinisch oordeel van het recidiverisico houdt een hoog recidiverisico in. Verdachte accepteert zijn handicap niet, wil zijn vrijheid die hij niet aankan, gebruikt te veel alcohol en mogelijk drugs, komt in de problemen wat betreft financiën, weet niet goed de omgang met zijn kinderen vorm te geven en kan vanuit deze samenloop weer gefrustreerd en boos worden en dat afreageren, eventueel ontremd door een intoxicatie. Een klinisch, intramuraal traject is noodzakelijk en gezien de intensiteit van de gevraagde behandeling en het niet mogelijk zijn van voorwaarden, kan dat alleen in het juridische kader van een TBS met bevel tot verpleging, aldus de PBC-rapporteurs Bakkum en Geurkink.
Het hof acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat de verdachte na een gevangenisstraf en zonder dat het recidivegevaar is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Uit het dossier volgt dat verdachte in meerdere relaties gewelddadig is geweest. Het hof is dan ook van oordeel dat het terugdringen van voornoemd hoge recidiverisico en de bescherming van de maatschappij die nodig is, niet anders kan plaatsvinden dan door middel van het opleggen van TBS met bevel tot verpleging.
Het hof overweegt dat de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De totale duur van de TBS met dwangverpleging kan daarom, gelet op artikel 38e Sr, een periode van vier jaren te boven gaan.
Oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster zoals deze is voorgelezen op de zitting in hoger beroep volgt dat verdachte vanuit detentie via een advocaat een omgangregeling met hun zoon probeert te bewerkstelligen. Uit het strafdossier volgt tevens dat verdachte na het bewezenverklaarde feit, te weten op 23 juli 2017, vanuit de P.I. te Zutphen op een dreigende toon aangeefster heeft gebeld. Uit de deskundigenrapportage volgt dat het recidiverisico mede samenhangt met de omgang van zijn kind.
Het hof zal daarom voorts een contactverbod met aangeefster als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opleggen. Het hof beoogt daarmee te voorkomen dat verdachte opnieuw contact zal opnemen met aangeefster. Het hof zal deze maatregel voor de duur van vijf jaren opleggen. Voor elke keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal een vervangende hechtenis van één maand worden opgelegd. Daarbij zal het hof bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er op grond van het voorgaande ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich – ook vanuit detentie –
belastend zal gedragen tegenover aangeefster.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.151,07. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 37.809,07. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 39.316,07, bestaande uit € 14.316,07 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft de materiële schade niet inhoudelijk bestreden en ten aanzien van de immateriële schade het hof in overweging gegeven te bezien of er aanleiding tot matiging bestaat. Het hof heeft de gemotiveerde, door de verdediging op dit onderdeel niet inhoudelijk betwiste, stellingen van de benadeelde partij in aanmerking genomen. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten. Daarbij is in het bijzonder gelet op de wijze waarop verdachte heeft geprobeerd het leven van de benadeelde partij te beëindigen. Die is zeer gewelddadig geweest en verdachte is in zijn handelen niets ontziend geweest. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte zeer diep heeft ingegrepen in het leven nadien van de benadeelde partij. De benadeelde partij is als gevolg van het handelen van verdachte ernstig gewond geraakt. De benadeelde partij heeft blijvend lichamelijk letsel in de vorm van littekens in het aangezicht, beperkingen in lichamelijke functies in haar mond opgelopen en er is sprake van geestelijk letsel. Deskundige hulp voor haar psychische klachten is sinds de op haar gepleegde poging tot moord noodzakelijk gebleken. Sinds augustus 2019 is aangeefster zelfs klinisch opgenomen met ernstige depressieve en suïcidale klachten en PTSS-klachten als gevolg van het gewelddadige handelen door verdachte.
De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient als overwogen naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende een bedrag van € 25.000,00 billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht het illusoir te menen dat de verdachte, aan wie een langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen het hof ongewenst acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.
De benadeelde partij heeft voorts gevorderd een vergoeding van de kosten gemaakt ten behoeve van de wijziging van de achternaam van [zoontje] . Het hof acht het alleszins begrijpelijk dat de benadeelde partij de kosten van een procedure tot naamswijziging van [zoontje] van verdachte vordert nu voor haar die procedure met het onrechtmatige handelen van verdachte samenhangt.
Het hof is echter van oordeel dat deze kosten niet als schade kan worden gezien die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan ook niet in dit gedeelte van de vordering kunnen worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38v, 38w, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.