Beoordeling
1. De gemachtigde heeft in hoger beroep aangevoerd dat het recht om te worden gehoord in de procedure bij de officier van justitie is geschonden. Het hof stelt vast dat het verzoek daartoe in administratief beroep op juiste wijze is gedaan en zich ook geen andere uitzonderingsgevallen voordoen. De kantonrechter heeft dit niet onderkend. Het hof zal op basis van deze grond - in het licht van bestendige, bekende en daarom niet nader te bespreken vaste rechtspraak van het hof op dit punt – de beslissing van de kantonrechter vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Hetgeen overigens tegen deze beslissingen is aangevoerd, behoeft daarmee geen bespreking meer.
De inleidende beschikking
2. Thans staan ter beoordeling van het hof de namens de betrokkene aangevoerde bezwaren tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie is opgelegd van € 90,- voor: “parkeren op parkeerplaats vergunninghouders (bord E9)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 23 april 2015 om 20:34 uur op de Antoniestraat in Haarlem met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
3. Allereerst voert de gemachtigde aan dat van parkeren in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) geen sprake was. Het voertuig van de betrokkene werd op dat moment gebruikt door een vriend van hem en heeft slechts zeer korte tijd stilgestaan om zware huisraad in en uit te laden. De bestuurder van het voertuig is meerdere keren heen en weer gelopen met spullen. Hij heeft parkeercontroleurs gezien, maar deze hebben kennelijk geen aanleiding gezien om hem aan te spreken of naar zijn identiteit te vragen terwijl dit wel mogelijk was. De sanctie is aan de kentekenhouder van het voertuig opgelegd, terwijl er mogelijkheid was de bestuurder van het voertuig staande te houden. De stukken in het dossier reppen hier ten onrechte met geen woord over. Ten slotte stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) die de onderhavige sanctie heeft opgelegd hiertoe niet bevoegd was. De betreffende boa is zeer waarschijnlijk werkzaam in het domein Openbare Ruimte. De bij dit domein behorende lijst is voor wat betreft het handhaven op verkeersovertredingen beperkt. Het handhaven op de verweten gedraging is volgens de gemachtigde slechts toegestaan in relatie tot de openbare orde, waarvan niet is gebleken. Verwezen wordt nog naar bijlage L van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Beleidsregels BOA), op 18 juni 2015 gepubliceerd in de Staatscourant, waaruit volgt dat handhaving op de verweten gedraging in het kader van verkeersveiligheid niet is toegestaan. Daar komt nog bij dat op de foto’s het betreffende verkeersbord duidelijk moet zijn weergegeven, hetgeen niet het geval is.
4. De onder 2. genoemde gedraging betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het RVV 1990. Dit artikel luidt:
"De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend."
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Deze gegevens houden kort gezegd in dat met het voertuig van de betrokkene voornoemde bepaling is overtreden op de onder 2. omschreven datum, tijd en locatie.
6. Het dossier bevat verder het brondocument met daaraan gehecht een drietal foto’s. De foto’s zijn gemaakt enkele minuten na constatering en registratie van de gedraging. Op de foto’s is het voertuig van de betrokkene te zien, van voren gefotografeerd. Een parkeervergunning achter de voorruit ontbreekt. Op de foto’s is duidelijk te zien dat zich in het voertuig geen persoon bevindt.
Parkeren of laden en lossen
7. Het hof ziet zich gelet op het verweer van de gemachtigde allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van parkeren.
8. Artikel 1 van het RVV 1990 bevat de volgende definitie van parkeren:
"Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen."
9. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:1999:AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht
(HR 10 juni 1975, ECLI:NL:HR:1975:AJ4297). Vastgesteld moet worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om de zaken uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven (Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2015:7639). Het ligt op de weg van een betrokkene om aannemelijk te maken dat van laden of lossen sprake is (Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2019:3877).
10. Uit de tijdstippen waarop de foto’s zijn gemaakt, in vergelijking met dat waarop de gedraging door de ambtenaar is geconstateerd, kan worden geconcludeerd dat in elk geval gedurende twee minuten geen bestuurder bij het voertuig aanwezig is geweest. Hieruit volgt dat niet, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand was gebracht, bij voortduring goederen zijn in- of uitgeladen. Dit brengt in beginsel mee dat van de vereiste onmiddellijkheid geen sprake meer is. Dat kan anders zijn indien aannemelijk wordt gemaakt dat er meer tijd nodig is geweest voor het laden en lossen van de goederen.
11. De gemachtigde stelt weliswaar dat het om zware en omvangrijke spullen ging, waaruit het hof begrijpt dat het laden en lossen van deze goederen meer tijd in beslag nam, maar heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Het hof stelt dan ook vast dat sprake was van parkeren. Nu verder niet wordt betwist dat dit is gebeurd op een parkeerplaats voor vergunninghouders, terwijl voor het voertuig geen vergunning was afgegeven, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de onderhavige gedraging is verricht.
12. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd. Als op dit punt een verweer wordt gevoerd, zal de officier van justitie of de rechter daarop uitdrukkelijk moeten beslissen en zo nodig aan de ambtenaar een nadere toelichting moeten vragen.
13. Het hof gaat in dit geval ervan uit dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat sprake is van een parkeerovertreding. Hieruit volgt in de regel dat niemand aanwezig is bij het voertuig.
14. Uit de hierboven weergegeven informatie in het dossier volgt voorts dat op het moment van constatering van de gedraging, tot in elk geval twee minuten daarna, de bestuurder van het voertuig niet aanwezig was. Dit betekent dat de ambtenaar op het moment van het constateren van de gedraging geen mogelijkheid had om de bestuurder staande te houden, zijn identiteit vast te stellen en hem een sanctie op te leggen.
15. Dat de bestuurder van het voertuig tijdens het laden en lossen parkeercontroleurs heeft gezien, is door de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt. De gemachtigde had bijvoorbeeld een verklaring van deze bestuurder in het geding kunnen brengen, hetgeen niet is geschied. Overigens volgt uit het verweer van de gemachtigde niet dat hij specifiek de desbetreffende ambtenaar heeft gezien (er wordt immers gesproken over parkeercontroleurs), noch dat met de desbetreffende ambtenaar daadwerkelijk (oog)contact is geweest (dat de bestuurder parkeercontroleurs heeft gezien, houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de desbetreffende ambtenaar hem heeft gezien). Het verweer faalt en de sanctie is terecht met toepassing van het bepaalde in artikel 5 van de Wahv aan de betrokkene als kentekenhouder van het voertuig opgelegd.
16. Het verweer dat de betreffende boa op grond van het bepaalde in de Beleidsregels boa en de daarbij behorende bijlage L niet bevoegd was tot handhaving op de onderhavige gedraging faalt reeds hierom nu deze regelgeving pas op 1 juli 2015 in werking is getreden en de sanctie voor overtreding van de gedraging in deze zaak is opgelegd op 1 juni 2015.
17. Nu de gedraging vaststaat en geen aanleiding bestaat om de sanctie desondanks ongedaan te maken, zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
18. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197).