GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 17/01283 tot en met 17/01287
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2017, nummers 17/872 tot en met 17/876 ECLI:NL:RBGEL:2017:5058, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede beschikkingen belastingrente. Daarnaast heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 navorderingsaanslagen Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, alsmede beschikkingen belastingrente.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV, de navorderingsaanslagen Zvw en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
3 Geschil
3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de toepassing van de zelfstandigenaftrek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende in de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft voldaan aan het urencriterium.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente.
3.3.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat de correctie met betrekking tot de zakelijk gereden kilometers in hoger beroep niet langer in geschil is.
4 Beoordeling van het geschil
4.1.
Voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek dient de ondernemer aan het urencriterium te voldoen (artikel 3.76, eerste en derde lid, van de Wet IB 2001). Onder het urencriterium wordt in dit verband verstaan, het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet (artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001).
4.2.
Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat hij in 2012, 2013 en 2014 aan het urencriterium heeft voldaan.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat hij in alle onderhavige jaren 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed. Hij heeft geen urenadministratie of agenda bijgehouden, maar administreerde per opdracht. Hij onderbouwt zijn betoog met een achteraf opgesteld overzicht van bestede uren, waarbij is uitgegaan van een schatting van uren per type werkzaamheid. Daarnaast heeft belanghebbende ter onderbouwing van zijn betoog bij het boekenonderzoek, de hoorzitting en bij de zittingen van de Rechtbank en dit Hof verklaringen afgelegd over zijn werkzaamheden en de tijd die hij daaraan heeft besteed.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat overige werkzaamheden als bezoeken van (potentiële) klanten, inkopen, opruimen werkplaats, administratie, acquisitie, onderhoud materiaal worden verricht en dat de aan deze werkzaamheden bestede uren meetellen voor het urencriterium. Wel is het aan deze werkzaamheden toe te rekenen aantal uren in geschil. Het Hof stelt verder vast dat kan worden uitgegaan van een aantal objectieve gegevens, namelijk het aantal klanten per kalenderjaar en de daaruit behaalde omzet. Deze gegevens hebben betrekking op stofferingsopdrachten en betreffen de directe uren die belanghebbende heeft besteed aan zijn onderneming. De Inspecteur heeft aan de hand van de verklaring van belanghebbende tijdens het boekenonderzoek dat hij voor 20 uur werken € 800 vraagt, een uurtarief berekend van € 40 inclusief omzetbelasting en materialen, hetgeen blijkens de branchegegevens een hoger uurtarief is dan gebruikelijk. Vervolgens heeft de Inspecteur op basis van de omzetgegevens en het aantal klanten per jaar berekend hoeveel uren belanghebbende aan zijn onderneming heeft besteed (zie onder 2.3, 342 uren in 2012, 286 uren in 2013 en 304 uren in 2014). Het totaal aantal gewerkte uren per opdracht dat belanghebbende verdedigt, namelijk 60 uur per opdracht, leidt gelet op de behaalde omzet per klant tot zo een laag uurtarief (€ 17,50 per uur in 2012, € 14,65 in 2013 en € 11,90 in 2014) dat niet aannemelijk is dat al de door belanghebbende gestelde uren aan de onderneming zijn besteed.
4.5.
Belanghebbende heeft hiertegenover, naar het oordeel van het Hof geloofwaardig, verklaard dat hij ongeveer zes uur per dag bezig is in zijn werkplaats en dat de werkzaamheden die hij daar verricht, gerelateerd zijn aan zijn onderneming. Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende namelijk verklaard dat hij dagelijks in zijn werkplaats bij zijn woning aan het werk is. Hij begint ’s morgens tussen 9:00 uur en 9:30 uur en eindigt ’s middags tussen 16:00 uur en 16:30 uur. Deze tijden liggen in lijn met het aantal uren dat uit eerdere verklaringen van belanghebbende naar voren komt. Gelet hierop heeft hij ook afdoende verklaring gegeven dat hetgeen in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank staat, vier uur per dag, niet kan kloppen. In de weekenden werkt belanghebbende regelmatig in de werkplaats en hij gaat nooit op vakantie. Het Hof heeft bij haar oordeel verder meegewogen dat belanghebbende geloofwaardige en consistente verklaringen heeft gegeven voor de op zichzelf gerechtvaardigde conclusie van de Inspecteur dat met het gesteld aantal uren het feitelijk gehanteerde uurtarief per opdracht afwijkend laag is ten opzichte van branchegegevens en van de berekeningen die de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek heeft gemaakt. Belanghebbende heeft daarover namelijk verklaard dat hij een bijzonder bewerkelijk ambacht uitoefent, hetgeen het Hof aannemelijk acht, net als zijn verklaring dat de opdrachten hem veel meer tijd kosten dan vroeger doordat hij inmiddels op leeftijd is. Hij heeft verder geloofwaardig verklaard dat hij de tijd heeft om de opdrachten goed en zorgvuldig uit te voeren en nog steeds veel plezier beleeft aan zijn werk. Dat zijn inkomsten ten opzichte van de bestede tijd vanuit commercieel oogpunt afwijken van een gemiddelde of hedendaagse meubelstoffeerder realiseert belanghebbende zich, maar dit verschil neemt hij, mede in het licht van het plezier dat hij beleeft aan zijn werk voor lief.
4.6.
Met de hiervoor weergegeven verklaringen en de ter zitting bij het Hof gegeven toelichting door belanghebbende, acht het Hof belanghebbende erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij minimaal 40 weken per jaar vijf dagen per week en zes uur per dag, dus 1200 directe uren per kalenderjaar, aan zijn onderneming heeft besteed. Naast de dagelijkse tijdsbesteding in de werkplaats rekent het Hof ook de klantbezoeken, de inkopen en het opruimen van de werkplaats tot deze directe uren. Tussen partijen is verder niet in geschil dat belanghebbende minimaal 25 uur op kalenderjaarbasis aan indirecte uren als acquisitie, onderhoud materiaal en administratie heeft besteed. Dit betekent dat belanghebbende naar het oordeel van het Hof aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan 1225 uren per kalenderjaar aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed en derhalve aan het urencriterium voldoet. De Inspecteur heeft de gerealiseerde en niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek dus ten onrechte gecorrigeerd.
4.7.
Voor het jaar 2012 bedraagt de winst uit onderneming na overige correcties uit het boekenonderzoek en vóór toepassing van de zelfstandigenaftrek € 6.696. De zelfstandigenaftrek bedraagt € 7.280, waarvan € 6.696 gerealiseerde zelfstandigenaftrek en € 584 niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Omdat de belastbare winst uit onderneming hierdoor nihil bedraagt, vervalt de MKB-vrijstelling.
4.8.
Voor het jaar 2013 bedraagt de winst uit onderneming na overige correcties uit het boekenonderzoek en vóór toepassing van de zelfstandigenaftrek € 1.468 De zelfstandigenaftrek bedraagt € 3.640, waarvan € 1.468 gerealiseerde zelfstandigenaftrek en € 2.172 niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Omdat de belastbare winst uit onderneming hierdoor nihil bedraagt, vervalt de MKB-vrijstelling.
4.9.
Voor het jaar 2014 bedraagt de winst uit onderneming na overige correcties uit het boekenonderzoek en vóór toepassing van de zelfstandigenaftrek € 1.075. De zelfstandigenaftrek bedraagt € 3.640, waarvan € 1.075 gerealiseerde zelfstandigenaftrek en € 2.565 niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Omdat de belastbare winst uit onderneming hierdoor nihil bedraagt, vervalt de MKB-vrijstelling.
4.10.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning moet voor de jaren 2012, 2013 en 2014 als volgt worden vastgesteld:
Bedragen in euro’s
|
2012
|
2013
|
2014
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning
|
15.499
|
16.424
|
16.944
|
Af: zelfstandigenaftrek
|
-/- 6.696
|
-/- 1.468
|
-/- 1.075
|
Bij: vervallen MKB-vrijstelling
|
+ 804
|
+ 206
|
+ 151
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning
|
9.607
|
15.162
|
16.020
|
4.11.
Het bijdrage-inkomen voor de Zvw bedraagt voor de jaren 2013 en 2014 nihil omdat de belastbare winst uit onderneming nihil bedraagt. De navorderingsaanslagen Zvw moeten dan ook worden vernietigd.
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is op dit punt dan ook gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering dan wel vernietiging van de navorderingsaanslagen betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
6 Beslissing
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.607,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.162,
– vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.020,
– vermindert de beschikkingen belastingrente die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012, 2013 en 2014 dienovereenkomstig,
– vernietigt de navorderingsaanslagen Zvw 2013 en 2014,
– vernietigt de beschikkingen belastingrente die betrekking hebben op de navorderingsaanslagen Zvw 2013 en 2014,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.004,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. W.W. Monteiro, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier.
De beslissing is op 4 september 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 september 2018.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.