Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:GHARL:2018:4408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
15-05-2018
18-05-2018
17/00208 tm 1700210
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:5590, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2307, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Belastingrecht
Hoger beroep

Afdrachtvermindering onderwijs is ook van toepassing op de periode dat de praktijkovereenkomst voor beroepsopleidingen (POK) nog niet door alle partijen was ondertekend.

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2018/1058
V-N 2018/58.1.4
NLF 2018/1145 met annotatie van
NTFR 2018/1467 met annotatie van mr. J.D. Schouten

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummers 17/00208 tot en met 17/00210

uitspraakdatum: 15 mei 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2016, nummers LEE 15/1448 tot en met 15/1450, ECLI:NL:RBNNE:2016:5590, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete opgelegd.

1.2.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.3.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente ongegrond verklaard en de bezwaren tegen de boeten gegrond verklaard. Bij verminderingsbeschikkingen heeft hij vervolgens de boetebeschikkingen verminderd tot nihil.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Tegelijk met de onderhavige zaken zijn de zaken van [Y] B.V. met de nummers 17/00211 tot en met 17/00213 behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende exploiteert een garagebedrijf, waarin zij handelt in nieuwe en gebruikte personen- en bedrijfswagens, onderdelen en accessoires. Belanghebbende voert de merken Audi, VW, Skoda en Seat. [A] houdt alle aandelen in [B] B.V. Laatstgenoemde vennootschap houdt middellijk alle aandelen in belanghebbende en circa de helft van de aandelen in [Y] B.V.

2.2.

Belanghebbende is [in] 2011 door [C] te [D] , het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor economisch-administratieve, ICT- en veiligheidsberoepen, erkend als leerbedrijf conform artikel 7.2.10, eerste lid van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Deze erkenning ziet onder meer op de na te melden opleidingen tot Commercieel Medewerker Binnendienst met Crebonummer 10044 en Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie met Crebonummer 10036.

2.3.

Belanghebbende heeft vanaf 1 oktober 2011 in haar aangiften in de loonheffingen de afdrachtvermindering onderwijs toegepast ter zake van het volgen door haar werknemers van de volgende deelkwalificaties:

1. Zakelijke communicatie 3, Crebocode 50111

2. Customer Service 3, Crebocode 50203

3. Sales 3, Crebocode 50204

4. Leidinggeven 4, Crebocode 53091

5. Sales 4, Crebocode 50159

De deelkwalificaties 1 t/m 3 zijn onderdeel van de volledige opleiding tot Commercieel Medewerker Binnendienst met Crebonummer 10044. Deze opleiding behelst in totaal 23 deelkwalificaties. De deelkwalificaties 1, 4 en 5 zijn onderdeel van de volledige opleiding tot Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie met Crebonummer 10036. Deze opleiding bevat in totaal 26 deelkwalificaties.

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een „Opleidingsplan MBO Crebo 10036 BBL [X1] ”. Naast belanghebbende zijn de deelnemende organisaties van dit opleidingsplan:

  • -

    de [E] te [F] , een officieel door het Ministerie van OCW erkende opleider voor MBO onderwijs;

  • -

    [G] B.V. te [H] , partner van de [E] , die is gericht op advisering, training en (individuele) coaching;

  • -

    [C] .

In voormeld opleidingsplan is onder paragraaf „2.2 Opleidingsvraag” vermeld:

[E] en haar partner [G] hebben van [X1] de vraag gekregen om haar personeel te scholen richting zakelijke communicatie, leidinggeven en sales. Dit in verband met de wens van de klant, die niet alleen technische ondersteuning maar ook een klantgeoriënteerde houding verwacht van haar werknemers.

Het betreft hier medewerkers, die steeds meer te maken hebben/krijgen met commercie. Naast introductiecursussen en opgedane werkervaring dienen deze medewerkers meer en gestructureerde kennis en werkervaring met sales 4 (crebo 50159), Leidinggeven 4 (53091) en zakelijke communicatie 3 (crebo 50111) op te doen.

Naast bestaand lesmateriaal wordt er ook gebruik gemaakt van eigen bedrijfsgericht lesmateriaal en wordt er met name nadruk gelegd op het verkrijgen van vaardigheden op het gebied van zakelijke communicatie, leidinggeven en sales. (…).”.

Onder paragraaf „2.3 Algemene informatie over het leertraject” is vermeld:

[X1] is van plan om bovengenoemde functionarissen (bij) te scholen op het gebied van zakelijke communicatie, leidinggeven en sales. Het totale leertraject zal 24 maanden in beslag nemen en de opleiding wordt afgerond met het maken van toetsen en/of opdrachten (o.a. het verzorgen van een presentatie). De afronding van het praktijkgedeelte gebeurt door middel van het uitwerken van praktijkopdrachten. De desbetreffende werknemers worden geacht de deelkwalificatie certificaten zakelijke communicatie, leidinggeven en sales te halen en zullen daarbij worden bijgestaan door de praktijkopleider (de bedrijfsmentor”). De praktijkopleider zal de [C] basistraining tot praktijkopleider hebben gevolgd of gaan volgen.”.

Onder paragraaf „3.2 Beroepspraktijkvorming (BPV)” is weergegeven:

Tijdens de beroepspraktijkvorming (BPV) bij het erkende leerbedrijf wordt de deelnemer begeleid bij het afronden van de eindtermen. De bedrijfsmentor (de praktijkbegeleider) zal de deelnemer in de praktijk begeleiden bij genoemd leerproces en zal hiervan verslag doen. Indien de deelnemer de volledige opleiding (theorie en praktijk) met een voldoende heeft afgerond, dan ontvangt de deelnemer zijn/haar MBO certificaten zakelijke communicatie 3, leidinggeven 4 en Sales 4”.”.

2.5.

Het tot de gedingstukken behorende „Opleidingsplan MBO Crebo 10044 BBL [X1] ” vermeldt hetzelfde als het eerder vermelde opleidingsplan, behoudens dat het gaat om de deelkwalificaties Customer Service 3 (Crebocode 50203), Sales 3 (Crebocode 50204) en Zakelijk communicatie 3 (Crebocode 50111).

2.6.

Belanghebbende heeft per 1 oktober 2011 55 werknemers laten inschrijven bij de [E] voor de beroepsbegeleidende leerweg voor de opleidingen Commercieel Medewerker Binnendienst met Crebonummer 10044 dan wel Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie met Crebonummer 10036. [Y] B.V. heeft per dezelfde datum 8 werknemers laten inschrijven bij de [E] voor de zojuist bedoelde opleidingen. Deze opleidingen zijn op 1 oktober 2011 gestart.

2.7.

Voor alle ingeschreven werknemers van belanghebbende en [Y] B.V. is op 1 oktober 2011 een „Praktijkovereenkomst voor beroepsopleidingen” (POK) opgemaakt. In alle gevallen hebben belanghebbende, de [E] en de deelnemer de POK op 1 oktober 2011 ondertekend en heeft [C] de POK op 26 maart 2012 ondertekend. Volgens artikel 1 van de POK is het doel van de POK het vastleggen van afspraken over de beroepspraktijkvorming, zodat het uitbreiden van kennis, inzicht en ervaring gerealiseerd kan worden dat noodzakelijk is voor het voltooien van een beroepsopleiding in het kader van de WEB. In artikel 2 van de POK staat in het kader van welke opleiding de beroepspraktijkvorming wordt gevolgd. Artikel 3, eerste lid, van de POK vermeldt bij welke deelkwalificatie(s) de onderdelen van de beroepspraktijkvorming behoren. Dit betreffen de in de onderscheidenlijke opleidingsplannen vermelde drie deelkwalificaties die deel uitmaken van betreffende opleiding. Het volgende, eveneens als eerste aangeduide lid van dit artikel bepaalt dat de beroepspraktijkvorming in totaal 800 klokuren omvat. Volgens het tweede lid van dit artikel vangt de beroepspraktijkvorming aan op 1 oktober 2011 en eindigt deze uiterlijk op 30 september 2013. In artikel 5, eerste en tweede lid, van de POK staat dat de deelnemer gedurende de gehele beroepspraktijkvorming zal worden begeleid door een begeleider namens de praktijkbiedende organisatie en een begeleider namens de onderwijsinstelling. Gedurende de beroepspraktijkvorming kunnen nadere afspraken worden gemaakt over de begeleiding. De onderwijsinstelling beoordeelt of de eindtermen voor de beroepspraktijkvorming zijn gerealiseerd in overeenstemming met het gestelde in de onderwijs- en examenregeling van de betreffende opleiding, aldus artikel 6 van de POK. Bij de beoordeling betrekt de onderwijsinstelling het oordeel van de praktijkbiedende organisatie.

2.8.

Voor alle ingeschreven werknemers is ook een „Onderwijsovereenkomst voor beroepsopleidingen” opgemaakt tussen de [E] en de deelnemer. Deze overeenkomsten zijn op 1 oktober 2011 door deze beide partijen ondertekend. In artikel 1 van deze overeenkomst is vermeld tot het volgen van welke opleiding en deelkwalificatie de [E] de deelnemer de gelegenheid biedt. Verder staat in deze overeenkomst dat voor de inhoud van de opleiding geldende, landelijke eindtermen het uitgangspunt van de opleiding zijn en dat onderwijs en toetsing nader zijn omschreven in de Onderwijs- en Examenregeling.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 26 augustus 2015 van vijf willekeurige ingeschreven werknemers van haar dan wel van [Y] B.V. de portfolio’s gevoegd. Deze portfolio’s zijn representatief voor alle ingeschreven werknemers van belanghebbende en [Y] B.V. Tot elk van deze portfolio’s behoort een POK en een onderwijsovereenkomst. Daarnaast zijn in deze portfolio’s verzamelstaten van de desbetreffende deelkwalificaties begrepen. Hierop is een aantal bedrijfsopdrachten vermeld met daarachter een ingevulde beoordeling (V/O), waarbij in een aantal gevallen van de mogelijkheid gebruik is gemaakt om de beoordeling nader te motiveren en aan te vullen met aandachtspunten. Ook is op de verzamelstaten een eindbeoordeling ingevuld (Voldoende/Onvoldoende), voorzien van parafen van de beoordelaar van het bedrijf, de kandidaat en de examinator. Achter de verzamelstaten bevinden zich door belanghebbende als zodanig aangeduide „individuele werksets”, zijnde een aantal documenten inzake de door de deelnemer uitgevoerde activiteiten, zoals e-mails met klanten en andere relaties, foto’s, documenten inzake de behandeling van klachten dan wel wensen van de klant. Verder bevatten de portfolio’s notulen dan wel uitkomsten van (aftersales)overleggen, waaraan de deelnemers hebben deelgenomen. De portfolio’s behelzen ook nog Excel-overzichten, waarin de bestede uren aan onder meer overleggen, trainingen en presentaties zijn bijgehouden, alsmede deelnemerslijsten van onder meer trainingen en werkoverleggen. Tot slot zijn bij de portfolio’s de op 30 september 2013 behaalde certificaten voor de desbetreffende deelkwalificaties gevoegd.

2.10.

Bij haar brief van 6 januari 2016 heeft belanghebbende ter onderbouwing van haar stelling dat de ingeschreven werknemers bij het volgen van de beroepspraktijkvorming adequaat zijn begeleid en beoordeeld, schriftelijke verklaringen gevoegd van een drietal door haar als zodanig aangeduide praktijkbegeleiders. Daarnaast heeft belanghebbende ter onderbouwing van de zojuist bedoelde stelling bij voormelde brief een verklaring van de directeur van [I] overgelegd. Verder heeft belanghebbende in dit verband bij haar brief van 6 januari 2016 een verklaring gevoegd van de directeur van [G] B.V. en destijds docent namens de [E] . De zojuist bedoelde vijf verklaringen zijn in december 2015 dan wel in januari 2016 opgemaakt.

2.11.

De Inspectie van het Onderwijs heeft in augustus en september 2012 een onderzoek uitgevoerd naar de Staat van de instelling bij de [E] . Dit onderzoek heeft betrekking op het MBO-onderwijs. Van het onderzoek is in januari 2013 een rapport vastgesteld. Volgens dit rapport had het onderzoek tot doel het bepalen van de stand van de kwaliteitsborging van de instelling en het inschatten van de risico’s voor de onderwijskwaliteit. Hierbij is onder meer de verzorging onderzocht van de beroepsbegeleidende leerweg van de opleiding Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie, crebonummer 10036, niveau 4 bij een elektrotechnisch bedrijf in [J] . De Inspectie van het Onderwijs heeft geconcludeerd dat de kwaliteitsborging bij de [E] slecht is en dat er veel risico’s zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze risico’s komen naar voren bij de kwaliteit van het onderwijsproces, de kwaliteit van de examens, het niveau van de opbrengsten, de tevredenheid van studenten, medewerkers en werkgevers en de naleving van wettelijke vereisten. Deze conclusie heeft ertoe geleid dat de Inspectie van het Onderwijs intensief vervolgtoezicht is gaan uitvoeren bij de [E] . In het kader van dit vervolgtoezicht is op 25 april 2013 een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering uitgevoerd bij de [E] . Hiervan is op 24 oktober 2013 een rapport opgemaakt. In dit rapport is geconcludeerd dat de opleiding Commercieel Medewerker Marketing en Communicatie, crebonummer 10036, niet voldoet aan de onderzochte wettelijke eisen. De [E] ontvangt volgens het rapport een waarschuwing en na vier maanden zal het herstel worden onderzocht.

2.12.

De Inspecteur heeft op 12 november 2013 een deelonderzoek loonheffingen ingesteld bij belanghebbende en bij [Y] B.V. Van dit onderzoek is op 28 november 2013 een rapport opgemaakt. Dit rapport bevat een oordeel over de aanvaardbaarheid van de aangiften in de loonheffingen van belanghebbende en [Y] B.V. over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012. Het onderzoek heeft zich alleen gericht op de juistheid van de op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering (WVA) geclaimde afdrachtvermindering onderwijs. In het rapport is ten aanzien van de deelkwalificaties geconcludeerd dat er geen volledige opleidingen worden of zijn gevolgd. Volgens de Inspecteur is daarom voor die deelkwalificaties ten onrechte de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor de jaren 2011 en 2012. De Inspecteur stelt vast dat door belanghebbende over 2011 een bedrag van € 29.892 en over 2012 een bedrag van € 105.765 teveel is geclaimd. In het rapport is verder geconcludeerd dat in het jaar 2013, het op dat moment nog lopende jaar, ook ten onrechte afdrachtvermindering onderwijs is toegepast voor de zojuist bedoelde deelkwalificaties. Hierbij heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat zij verplicht is daarvoor zelf een correctiebericht in te dienen. In het rapport is tot slot vermeld dat aan belanghebbende wegens grove schuld vergrijpboeten worden opgelegd.

2.13.

De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en belastingrente en boetebeschikkingen naar aanleiding van het rapport aan belanghebbende opgelegd. Bij de bestreden uitspraken op belanghebbendes bezwaren heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente gehandhaafd. De boetebeschikkingen heeft de Inspecteur verminderd tot nihil, omdat volgens de Inspecteur bij nader inzien sprake is van een verdedigbaar standpunt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende aanspraak heeft op de afdrachtsvermindering onderwijs, en zo ja, of die aanspraak ook bestaat voor de periode van 11 oktober 2011 tot 26 maart 2012, welke vragen door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend worden beantwoord.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat alle werknemers ten aanzien van wie de afdrachtsvermindering is geclaimd de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd, dat aan alle formele voorwaarden voor toepassing van de afdrachtsvermindering onderwijs is voldaan, en dat de Inspecteur niet bevoegd is om te beoordelen of de beroepsopleiding voldoet aan de wettelijke voorschriften. Voorts stelt zij dat niet vereist is dat de werknemer eerder dan ten tijde van de afdracht van de ingehouden loonbelasting de POK heeft ondertekend. Ten slotte stelt belanghebbende dat de proceshouding van de Inspecteur ertoe heeft geleid dat zij processtukken als de aan de werknemers uitgereikte certificaten meer dan eens heeft moeten overleggen, ten gevolge waarvan zij extra kosten heeft moeten maken, begroot op € 800, welke kosten de Inspecteur integraal aan haar dient te vergoeden.

3.3.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende door overlegging van de uitgereikte certificaten weliswaar in beginsel aannemelijk heeft gemaakt dat door de betreffende werknemers de beroepspraktijkvorming is gevolgd, doch dat de Inspecteur tegenbewijs mag leveren en daarin ook is geslaagd. Voorts stelt de Inspecteur dat de late - dat wil zeggen: na het afdrachtmoment verrichte - ondertekening van de POK’s een zodanig formeel gebrek is, dat daardoor een deel van de afdrachtsvermindering onderwijs ten onrechte is geclaimd. De Inspecteur kan zich niet vinden in de door belanghebbende gevraagde gedeeltelijk integrale proceskostenvergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

Ingevolge artikel 14, lid 1, onderdeel a, van de WVA (tekst 2012 en 2013) is de afdrachtvermindering onderwijs van toepassing met betrekking tot:

„de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven.”

4.2.

Voor de toepassing van artikel 14 WVA volstaat de vermelding als zodanig in het Centraal register beroepsonderwijs om te kunnen aannemen dat beroepspraktijkvorming deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de WEB bedoelde beroepsopleiding. Het ligt dan ook niet op de weg van de inspecteur of van de rechter in belastingzaken om in het kader van de toepassing van de WVA te beoordelen of een in dat register opgenomen opleiding voldoet aan de eisen van de WEB.

4.3.

In het kader van de toepassing van de WVA kan wel worden beoordeeld of een werknemer de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding werkelijk heeft gevolgd. De bewijslast daarvoor rust op de inhoudingsplichtige. Indien een certificaat of diploma als bedoeld in de artikelen 7.2.3 en 7.4.6 van de WEB is uitgereikt, volstaat dat voor het bewijs dat een werknemer (het desbetreffende deel van) de opleiding heeft gevolgd, tenzij de inspecteur het tegendeel bewijst.

4.4.

Van 15 werknemers heeft belanghebbende geen certificaat kunnen overleggen. Belanghebbende heeft ten aanzien van zes van hen verklaard dat hun dienstverband bij belanghebbende was beëindigd voordat zij examen hadden afgelegd, van vijf werknemers heeft zij geen certificaten in bezit kunnen krijgen, maar van hen heeft zij bewijsstukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij het examen met goed gevolg hebben afgelegd en derhalve een certificaat moeten hebben gekregen, en vier van hen hebben geen examen afgelegd en geen certificaat gekregen. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard deze verklaring niet te betwisten en van mening te zijn dat belanghebbende in beginsel ten aanzien van alle werknemers voldoende bewijs heeft geleverd en dat de Inspecteur daartegen tegenbewijs dient te leveren. Het Hof sluit zich bij deze zienswijze aan.

4.5.

De Inspecteur heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn stelling dat een of meer werknemers de BPV niet heeft gevolgd geen nadere stukken overgelegd teneinde evenbedoeld tegenbewijs te leveren, doch verwezen naar in eerste aanleg overgelegde stukken, te weten het rapport over de onderwijsinstelling en een vijftal portfolio’s. Daarmee heeft de Inspecteur echter niet aannemelijk gemaakt dat een of meer werknemers de opleiding niet hebben gevolgd. In het rapport wordt belanghebbende niet vermeld. Ten tijde van de uitreiking van de certificaten was de [E] daartoe bevoegd. De omstandigheid dat de onderwijsinstelling in het rapport een slechte beoordeling krijgt, kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat certificaten zijn uitgereikt aan werknemers van belanghebbende zonder dat deze de opleiding zouden hebben gevolgd. Ook uit de inhoud van de door belanghebbende in het geding gebrachte portfolio’s of uit de omstandigheid dat zij niet meer dan een vijftal daarvan heeft overgelegd, kan die conclusie niet volgen. Indien en voor zover de Inspecteur heeft bedoeld de kwaliteit van de opleidingen aan de orde te stellen, stuit dit erop af dat het niet op de weg van de inspecteur of van de rechter in belastingzaken ligt om in het kader van de toepassing van de WVA te beoordelen of een in dat register opgenomen opleiding voldoet aan de eisen van de WEB.

4.6.

Volgens de Inspecteur kan de afdrachtsvermindering niet worden toegepast over de periode van 1 oktober 2011 tot 26 maart 2012, omdat tot laatstgenoemde datum nog niet alle betrokken partijen de POK hadden ondertekend. Vaststaat dat de werknemers van belanghebbende zijn ingeschreven als student voor de betreffende opleidingen met ingang van 1 oktober 2011. Dat betekent dat het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling van oordeel is dat aan de in artikel 8.1.3. van de WEB gestelde eis, dat aan de inschrijving een overeenkomst tussen het bevoegd gezag en de deelnemer ten grondslag ligt, is voldaan. Dat daarbij mogelijk nog niet aan alle formaliteiten, zoals een schriftelijke vastlegging van de overeenkomst, is voldaan, is kennelijk voor het bevoegd gezag geen belemmering. De inschrijvingsbepalingen in de WEB dienen naar het oordeel van het Hof slechts de belangen van de student en de betrokken onderwijsinstelling in het kader van het te geven onderwijs. De student dient er bij bevestiging van de inschrijving door de onderwijsinstelling van te kunnen uitgaan dat aan het door hem nog te volgen onderwijs een erkend MBO-diploma is verbonden. Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften is blijkens artikel 3 van de Wet op het onderwijstoezicht opgedragen aan de Onderwijsinspectie. Gelet hierop, ligt het op de weg van de Onderwijsinspectie en niet van de belastinginspecteur en de belastingrechter te toetsen of de inschrijving van de werknemers van belanghebbende per 1 oktober 2011 als een rechtsgeldige inschrijving heeft te gelden. De omstandigheid dat de POK eerst op 26 maart 2012 door [C] is ondertekend, brengt daarom niet mee dat de afdrachtsvermindering eerst na die datum kan worden toegepast.

4.7.

Het vorenoverwogene brengt mee dat belanghebbende aanspraak heeft op toepassing van de afdrachtsvermindering onderwijs. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente dienen te worden vernietigd.

4.8.

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Voor uitbreiding van die afwijking met gevallen als het onderhavige, waarin volgens een partij de wederpartij nodeloos om nadere stukken heeft gevraagd en daarmee evenzo nodeloos kosten heeft veroorzaakt, is geen plaats. In een procedure is iedere partij in beginsel vrij aan te voeren wat hem geraden voorkomt. Daarmee handelt de partij niet onrechtmatig, behoudens in geval van misbruik van procesrecht, maar daarvan is in het onderhavige geval naar ’s Hofs oordeel geen sprake. Er is derhalve geen grond voor de door belanghebbende verzochte veroordeling van de Inspecteur tot betaling van een bedrag aan door belanghebbende gemaakte kosten boven de forfaitaire bedragen van het Besluit.

Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5 Griffierecht en proceskosten

5.1.

Nu het Hof het hoger beroep gegrond acht, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.

5.2.

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende en [Y] B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 747 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  1,5 wegens samenhang met andere zaken  € 249), € 1.879 voor de kosten in eerste aanleg (2,5 punten (beroepschrift, bijwonen zitting en bijwonen nadere zitting)  wegingsfactor 1  1,5 wegens samenhang  € 501) en € 2.630 voor de kosten in hoger beroep (3,5 punten (hogerberoepschrift, repliek, verweer in het ingetrokken incidenteel hoger beroep, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  1,5 wegens samenhang  € 501 ), ofwel in totaal op € 5.256. Van dit bedrag dient de helft aan belanghebbende en de helft aan [Y] B.V. te worden vergoed.

6 Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de immateriële schadevergoeding,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– vernietigt de naheffingsaanslagen alsmede de beschikkingen inzake de boeten, heffingsrente en belastingrente,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.628,

– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 993 (3 maal € 331) in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 501 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 15 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 mei 2018

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.