Verder is van belang dat [appellant] per 1 oktober 2016 in dienst is getreden bij RUD. Vaststaat dat RUD een directe en grote concurrent is van Crosby in de hijsindustrie. Onweersproken is gebleven dat RUD in juni 2016 het voornemen had om in hijsklemmen te gaan handelen. RUD was toen benaderd door een producent van hijsklemmen, [producent], die een andere partner zochten nadat zij hun afzetmarkt in Duitsland waren kwijtgeraakt omdat hun oorspronkelijke distributeur Pfeifer haar licentie had verloren. Naar eigen zeggen van [appellant] is hij in diezelfde periode, juni of juli 2016, specifiek met het oog op dat voornemen door RUD benaderd om bij haar in dienst te treden. [appellant] heeft verklaard dat zijn werkzaamheden bij RUD dienovereenkomstig zijn en daaruit bestaan dat hij het doen produceren en vermarkten van hijsklemmen in Duitsland opzet, in alle opzichten en in de ruimste zin van het woord. Ook is onweersproken gebleven dat Duitsland voor hijsklemmen de grootste afzetmarkt is voor Crosby terwijl RUD, voordat de plannen daartoe in 2016 ontstonden, zelf niet op die hijsklemmenmarkt in Duitsland actief was. Onder deze omstandigheden leidt het geen twijfel dat [appellant] bij RUD concurrerend werkt op een wijze waarop het non-concurrentiebeding wordt overtreden en op een wijze die potentieel ernstig schadelijk kan zijn voor de belangen van Crosby, in ieder geval op de Duitse markt. Dat hetgeen [appellant] sinds 1 oktober 2016 voor RUD heeft gedaan, nog geen daadwerkelijke concurrentie voor Crosby opleverde omdat hij geen ‘techneut’ is maar verkoper en zich zodoende slechts met voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de introductie van de hijsklemmen bezighield, zoals hij heeft betoogd, acht het hof niet aannemelijk. Het is veelzeggend, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, dat RUD een werknemer van één van haar belangrijkste concurrenten, Crosby, overhaalde om bij haar in dienst te treden met het oog op haar plannen om zelf de markt voor hijsklemmen te gaan betreden. Kennelijk verwachtte RUD daarvan een groot voordeel bij het betreden van de hijsklemmenmarkt. Dat kan nauwelijks anders betekenen dan dat de knowhow van [appellant] , die hij ten aanzien van hijsklemmen heeft opgedaan gedurende zijn langdurige dienstverband bij CrosbyIP, door RUD van bijzonder bruikbaar belang werd geacht. Daarbij komt dat [appellant] zelf als reden voor het aanvragen van dit spoedappel heeft aangevoerd dat hij niet bij RUD kan terugkeren, indien hij niet bij de introductie van de hijsklemmen (najaar 2017) door RUD weer beschikbaar is.
Dat RUD in het najaar van 2017 hijsklemmen, zo betoogt [appellant] , op relatief kleine schaal zal gaan aanbieden, zodat het assortiment hijsklemmen van Crosby ook dan vele malen breder zal zijn dan dat van RUD en RUD zich in het bijzonder zal gaan richten op afnemers van de voormalige distributeur Pfeiffer zodat het nog maar valt te bezien of dat ten laste van het marktaandeel van Crosby zal komen, doet niet ter zake. Het gaat erom dat door het overtreden van het non-concurrentiebeding door Van der [appellant] , als overwogen, potentieel ernstige schade aan de belangen van Crosby wordt toegebracht; daarvoor dient nu juist een non-concurrentiebeding.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van Crosby op het non-concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. In dit verband merkt het hof nog op dat [appellant] ook niet dan wel onvoldoende heeft gesteld dat voormeld beding in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn.
Mocht het recht van de Staat van New York van toepassing zijn, dan acht het hof het non-concurrentiebeding, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet onredelijk (zie voor de alsdan geldende criteria rov. 4.5).