Wat betreft de betwisting door Univé van de stelling van [geïntimeerde] dat de door [Duitse arts] voorgeschreven behandeling in overeenstemming is met de stand van de wetenschap en praktijk, overweegt het hof als volgt.
Voor toewijzing van haar vordering is het aan [geïntimeerde] om aannemelijk te maken dat de door [Duitse arts] voorgeschreven behandeling in overeenstemming is met de stand van de wetenschap en de praktijk. Voor zover Univé het oordeel van de voorzieningenrechter aldus heeft begrepen dat deze voor toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] reeds voldoende achtte dat niet vaststond dat de door [Duitse arts] voorgeschreven behandeling niet zou werken, deelt het hof die interpretatie niet. [geïntimeerde] heeft bij de onderbouwing van haar vordering op dit punt bovendien niet met die stelling volstaan, maar heeft deze met diverse (andere) concrete feiten en omstandigheden nader onderbouwd.
Allereerst heeft [geïntimeerde] on(voldoende gemotiveerd)bestreden gesteld dat voor de uitleg van het begrip ‘stand van de wetenschap en de praktijk’ niet uitsluitend de Nederlandse wetenschap en praktijk in aanmerking moeten worden genomen, maar dat dit begrip ziet op de internationale stand van de wetenschap en de praktijk. Ook volgens Univé is de betreffende bepaling in de verzekeringsvoorwaarden immers gebaseerd op artikel 2.1 lid 2 van het Besluit Zorgverzekeringen, terwijl in de Nota van Toelichting bij dit artikel uitdrukkelijk wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 12 juli 2001, C-157/99, ECLI:EU:C:2001:404 ( [naam arrest] ). Met betrekking tot dit arrest vermeldt de Nota van Toelichting dat met het hanteren van het begrip ‘stand der wetenschap’ in het betreffende artikel wordt voldaan aan de door het Hof van Justitie van de EU in dit verband gestelde voorwaarde:
‘Het begrip stand der wetenschap kan immers slechts internationaal worden uitgelegd. Het criterium is verder ruimer dan het door het Hof gehanteerde criterium. In de eerste plaats is er aan toegevoegd ‘en praktijk’. Deze toevoeging is noodzakelijk omdat het pakket anders versmald zou zijn tot enkel evidence based medicine. Slechts een klein deel van het medisch arsenaal voldoet daaraan.’
[geïntimeerde] heeft op diverse internationale richtlijnen, rapporten en wettelijke regelingen (naar buitenlands recht) gewezen die de conclusie rechtvaardigen dat een langdurige behandeling met antibiotica zoals door [Duitse arts] voorgeschreven volgens relevante internationale bronnen aan de (internationale) stand van de wetenschap en de praktijk voldoet en dat een dergelijke behandeling in diverse ontwikkelde landen door ter zake kundige medisch specialisten wordt voorgeschreven.
Zo heeft [geïntimeerde] in dit verband in de eerste plaats gewezen op een richtlijn uit 2014 van de International Lyme and Associated Diseases Society (de ‘evidence based guidelines for the management of patients with Lyme’, hierna: ‘de ILADS-richtlijn’). Een langdurige behandeling met antibiotica zoals door [Duitse arts] voorgeschreven is volgens [geïntimeerde] met die richtlijn in overeenstemming. De richtlijn is ‘evidence based’ en is opgenomen op de internationale richtlijnenlijst van de Amerikaanse ‘National Guideline Clearinghouse’, vallend onder de Amerikaanse Department of Health and Human Services (anders dan de internationale pendant van de CBO-richtlijn, te weten de IDSA-richtlijn uit 2006). De ILADS-richtlijn wordt in meerdere ontwikkelde landen (naast de Verenigde Staten ook in Duitsland, België en Frankrijk) door artsen gebruikt. In nagenoeg alle staten in het noordoosten van de Verenigde Staten is de ILADS-richtlijn volgens [geïntimeerde] gemeengoed, en is daar zelfs in wetgeving vastgelegd. Voor de gangbaarheid van de in de richtlijn omschreven behandelmethode heeft [geïntimeerde] verder verwezen naar een door de gouverneur van de staat Virginia gelast onderzoek naar de behandeling van de ziekte van Lyme waaruit blijkt dat er geen wetenschappelijke basis is voor de conclusie dat 30 dagen of minder antibiotica voldoende is voor ieder geval van Lyme, en dat veel mensen bij een langdurige antibioticabehandeling waren gebaat.
[geïntimeerde] heeft daarnaast gewezen op de richtlijn [naam richtlijn] ’ van het ‘[X] ’ ( [de richtlijn] ), welke richtlijn eveneens een langdurige antibioticabehandeling zoals door [Duitse arts] voorgeschreven ondersteunt. [geïntimeerde] heeft ter ondersteuning van haar stelling ook gewezen op een uitspraak van het Hof Amsterdam van 28 februari 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7524) en een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 22 juli 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:4913). In beide uitspraken werd vastgesteld dat een langdurige antibioticabehandeling zoals hier aan de orde in overeenstemming was met de stand van de wetenschap en praktijk, aldus [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft haar standpunt dat uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat artsen ook in de praktijk daadwerkelijk vaak langer dan 30 dagen patiënten met antibiotica behandelen onder meer onderbouwd door te verwijzen naar de publicatie ‘Incidence and Patterns of Extended-Course Antibiotic Therapy in Patients Evaluated for Lyme Disease’ (zie memorie van antwoord p. 23).
Voorafgaand aan de meervoudige comparitie in hoger beroep heeft [geïntimeerde] voorts nog in het geding gebracht het ‘Beleidsplan Nederlands Lyme-expertisecentrum’ van het RIVM van 20 juni 2017 (productie 29 voorafgaand aan de meervoudige comparitie) , waarin tot uitdrukking is gebracht (i) dat bij de ontwikkeling van de CBO-richtlijn veel discussie bestond en men niet tot overeenstemming is gekomen (ii) dat de diagnostiek en behandeling van de ziekte van Lyme in Nederland moet verbeteren (iii) dat de Nederlandse bloedtesten voor Lyme niet gevoelig genoeg zijn en nieuwe testen ontwikkeld moeten worden (iv) dat het uitgangspunt persoonsgerichte zorg moet zijn, waarbij evidence-based richtlijnen slechts richting geven aan de behandeling, terwijl daarvan op geleide van de behandelaar in samenspraak met de patiënt van kan worden afgeweken.