Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op een trottoir/voetpad etc.)”, welke gedraging zou zijn verricht op 17 oktober 2012 om 19.55 uur op de Hoenderstraat te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert namens de betrokkene aan dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden dienen te leiden tot matiging van de sanctie. In dit verband stelt de gemachtigde dat de betrokkene was opgeroepen voor een storing waarvoor hij ter plaatse werkzaamheden moest verrichten. De betrokkene had een briefje op de autoruit aangebracht, maar de verbalisant heeft hierover niks vermeld. Voorts is het in de stukken vermelde pleegtijdstip onjuist. In plaats van 19:55 uur moet dit 09.55 uur zijn. Ook voert de gemachtigde aan dat de beslissing van de officier van justitie niet deugdelijk is gemotiveerd, aangezien hierin niet inzichtelijk wordt gemaakt waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen. De gemachtigde verwijst daarbij naar het arrest van het hof van 24 januari 2012, WAHV 200.092.116, LJN BX0434. Tevens stelt de gemachtigde zich op het standpunt dat de verbalisant niet bevoegd was tot het opleggen van onderhavige sanctie. Uit de akte van opsporingsbevoegdheid blijkt dat de betrokken verbalisant die de boete heeft opgelegd, is aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar flora- en faunabeheer, belast met in de akte van opsporingsbevoegdheid genoemde (gelimiteerde) opsporingsbevoegdheden. De BOA flora- en faunabeheer is thans opgegaan in het Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur. De opsporingsbevoegdheid van de verbalisant ziet niet op de onderhavige gedraging met feitcode R315B, zijnde het niet de rijbaan gebruiken, dat valt onder artikel 10 lid 1 van de RVV 1990. Dit artikel is uitdrukkelijk in de Circulaire BOA uitgesloten van de bevoegdheden die vallen onder het domein Milieu, welzijn en infrastructuur. Evenmin is uit de akte van opsporingsbevoegdheid enige bevoegdheid op te merken ten aanzien van een overtreding als de onderhavige. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de gemachtigde een afschrift van de akte van beëdiging van de verbalisant en een afschrift van pagina 35 van de Circulaire BOA overgelegd.
In reactie op de aanvullende informatie heeft de gemachtigde bij schrijven d.d.
10 augustus 2016 voorts nog aangevoerd dat de procedure ten tijde van de uitspraak mogelijk te lang heeft geduurd. De betrokkene vraagt om in dat geval een vergoeding toe te kennen ter compensatie van de immateriële schade.
3. Ten aanzien van de stelling van de gemachtigde dat de verbalisant niet bevoegd was tot het opleggen van de onderhavige sanctie, overweegt het hof als volgt.
Voor zover van belang houdt het zaakoverzicht het volgende in:
"Naam van ambtenaar 1: [verbalisant] .
Eed/belofte ambtenaar: Belofte.
Rangomschrijving ambtenaar 1: BOA (het hof leest: buitengewoon opsporingsambtenaar) domein openbare ruimte.
Nummer akte van beëdiging: [nummer] (…)."
4. In de door de gemachtigde overgelegde akte van beëdiging d.d. 1 juli 2009 is vermeld dat verbalisant [verbalisant] ten behoeve van de functie van flora- en faunabeheerder is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar.
5. Het hof heeft, mede naar aanleiding van het namens de betrokkene daaromtrent gevoerde verweer, de advocaat-generaal verzocht om aanvullende informatie waaruit blijkt dat de verbalisant bevoegd was om de onderhavige sanctie op te leggen en in het bijzonder informatie waaruit blijkt binnen welk domein de verbalisant als buitengewoon opsporingsambtenaar was opgenomen.
6. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de advocaat-generaal een schrijven van [naam] , medewerker Veiligheid & Leefbaarheid, overgelegd. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
''Bijgaand treft u het proces-verbaal van beëdiging alsmede de akte van beëdiging van de heer [verbalisant] aan (bijlage 1). Hieruit blijkt dat de heer [verbalisant] bevoegd is tot opsporing van feiten zoals genoemd in het domein 1 (bijlage 2) openbare ruimte van de circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA). De bevoegdheid blijkt ook overigens uit de brief d.d. 12 april 2011 van het College van Procureurs-Generaal (bijlage 3). (…).
Volgens de bijlage C-IV conversielijst overgangsbeleid 10 januari 2011 (bijlage 4) zou de BOA Flora- en Faunabeheer volgens deze tabel ingedeeld worden in domein 2 Milieu en Welzijn. Echter de gemeente Maastricht heeft gekozen voor domein 1 Openbare ruimte, omdat het takenpakket beter aansluit bij medewerker [verbalisant] . (…).
Ons inziens was de heer [verbalisant] derhalve op 17 oktober 2012 bevoegd tot opsporing van feiten die zien op handhaving van het RVV 1990. (…).''
7. De akte van beëdiging die bij de aanvullende informatie door [naam] is overgelegd komt overeen met de akte van beëdiging die door de gemachtigde is overgelegd. Hieruit blijkt, zoals reeds onder 4. is overwogen, dat de heer [verbalisant] ten behoeve van de functie van flora- en faunabeheerder is beëdigd tot buitengewoon opsporingsambtenaar. Blijkens de conversielijst die door [naam] is overgelegd is de functie van flora- en faunabeheerder omgezet naar het domein 'Milieu en Welzijn'.
8. Het hof overweegt dat uit de akte van beëdiging d.d. 1 juli 2009 niet blijkt dat de verbalisant is beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar domein I openbare orde. Niet gesteld of gebleken is dat de verbalisant op een later moment alsnog is beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar voor dit domein. Gelet hierop was de verbalisant niet bevoegd om de onderhavige sanctie op te leggen.
9. Het voorgaande brengt mee dat de inleidende beschikking, waarbij die sanctie is opgelegd, niet in stand kan blijven. Het hof zal die beschikking vernietigen. Gelet hierop hoeven de overige bezwaren tegen die beschikking geen bespreking meer.
10. De gemachtigde heeft zich nog op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn van berechting in deze zaak is overschreden. Hij betoogt dat daarmee artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. De gemachtigde verzoekt het hof gelet daarop een vergoeding toe te kennen van door de betrokkene geleden immateriële schade.
11. In navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters heeft het hof bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd. Bij sancties onder de € 1000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
12. In deze zaak is in hoger beroep de redelijke termijn van berechting overschreden maar gelet op de hoogte van de sanctie kan met deze vaststelling worden volstaan. Het verzoek om toekenning van vergoeding van door de betrokkene geleden immateriële schade wordt daarom afgewezen.
13. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een schriftelijke inlichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting en/of een schriftelijke inlichting een halve punt. De waarde per punt bedraag € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 852,25 (= 3,5 x
€ 487,- x 0,5).
14. Gelet op het voorgaande beslist het hof als volgt.