WAHV 200.189.077
18 april 2017
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 18 februari 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 februari 2014 om 12:30 uur op de Coenderstraat te Delft met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat de beschikking ten onrechte op kenteken is opgelegd. Naar zijn opvatting had de verbalisant een reële mogelijkheid de bestuurder van het voertuig staande te houden en moet de beschikking worden vernietigd.
3. Artikel 5 van de WAHV houdt in - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik sprak de bestuurder aan maar deze deed zijn raam dicht en reed weg. Betrokkene stond geparkeerd zonder laad of losactiviteit ook was er geen sprake van onmiddellijk in en uit laten stappen. Een passagier die in het voertuig zat gaf aan voordat het voertuig weg reed, op de trein te wachten die over 5 minuten vertrekt en tot die tijd in de auto wacht. Bestuurder gaf aan daarnaar gevraagd niet in het bezit te zijn van een invalideparkeerkaart."
5. Blijkens het door de betrokkene ingediende beroepschrift d.d. 15 februari 2014 heeft hij bevestigd dat hij op het in de beschikking vermelde tijdstip met zijn auto op de enige vrije parkeerplaats voor het station stond. Dat was een gehandicaptenparkeerplaats. De vriendin van de betrokkene ging naar Schiphol en had een koffer bij zich. Toen de betrokkene door parkeeragenten erop werd geattendeerd dat hij op een gehandicaptenparkeerplaats stond heeft hij gezegd dat hij zijn vriendin wegbracht. "De agenten dreigden ons vervolgens met een bekeuring. Door de intimidatie reed ik weg uit de parkeerplaats met mijn vriendin en haar koffer nog in de auto, waarna zij ook nog eens de trein verpaste. Ten tijde van de beweerde overtreding zat ik achter de stuur van mijn auto. De agenten hadden geen proces-verbaal aangemaakt, en geen bekeuring afgegeven terwijl zij in staat hiertoe waren als de auto geparkeerd stond", aldus de betrokkene.
6. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de betrokkene, bestuurder van het voertuig, zich in het voertuig bevond op het moment dat de verbalisant hem aansprak. Zowel uit de verklaring van de betrokkene als uit die van de verbalisant blijkt dat de betrokkene, nadat de verbalisant hem een aankondiging van beschikking heeft aangezegd, onmiddellijk is weggereden zodat de verbalisant geen gelegenheid meer heeft gehad de daarvoor vereiste gegevens van de betrokkene te noteren. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de verbalisant een reële mogelijkheid heeft gehad de aankondiging van beschikking aan de betrokkene als bestuurder te overhandigen en is de beschikking terecht aan de kentekenhouder opgelegd.
Nu de gemachtigde overigens ter zitting geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd en uit het dossier niet anderszins blijkt, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht en dat de sanctie terecht is opgelegd.
7. Het voorgaande brengt mee dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal bevestigen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.