5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank, en in hoger beroep aan het hof, worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW, dient het hof in een geschil als het onderhavige tussen ouders die gezamenlijk zijn belast met het gezag, een zodanige beslissing te nemen als in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoewel het belang van de kinderen een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, de omstandigheden van het geval er toe kunnen leiden dat de belangen van de vader of de moeder zwaarder wegen. Bij de te nemen beslissing heeft het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, zoals:
- het recht en belang van de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in
te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de
verhuizing voor de kinderen en de vader te verzachten en/of compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de ouder(s) en de kinderen op onverminderd contact met elkaar
en in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de kinderen en de mate waarin zij geworteld zijn in hun
omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de extra kosten van de omgang na verhuizing.
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de moeder geen vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] en dat haar evenmin de daaruit voortvloeiende toestemming om de kinderen in te schrijven op basisschool [Basisschool] moet worden verleend. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.4
Het hof stelt voorop dat het zeer kwalijk is dat de moeder met de kinderen is verhuisd naar haar nieuwe partner in [plaats 1] , terwijl de rechtbank haar dit expliciet had verboden. Ook de wijze waarop de moeder na een ruzie met de vader met de kinderen is vertrokken naar [plaats 1] verdient naar het oordeel van het hof geen schoonheidsprijs.
5.5
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder met name de noodzaak van de verhuizing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, evenals de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid met het oog op het belang van de kinderen om zoveel mogelijk in hun vertrouwde sociale omgeving te blijven en met het oog op de continuïteit van de zorgregeling van de vader. Het hof is er in dit verband niet van overtuigd geraakt dat de moeder bij haar beslissing om naar [plaats 1] te verhuizen het belang van de kinderen - die zijn geboren en getogen in [plaats 2] - voor ogen heeft gehad. Kennelijk heeft de moeder zich enkel laten leiden door haar wens om samen te wonen met haar nieuwe partner. Het hof vindt hiervoor bevestiging in de omstandigheid dat de moeder haar huurwoning op 29 augustus 2015 heeft opgezegd, slechts drie dagen na haar verhuizing en voordat zij hoger beroep had ingesteld van de bestreden beschikking. Dit handelen van de moeder, terwijl er een verbod om te verhuizen lag, dient voor haar rekening en risico te blijven.
Voor zover de moeder stelt dat zij op 26 augustus 2015 is gevlucht voor de vader, omdat zij zich onveilig voelde en zij voor haar leven vreesde, overweegt het hof dat deze angst, uitgaande van de stellingen van de moeder niet rechtvaardigt dat de moeder definitief naar [plaats 1] verhuist. Niet is gebleken dat de moeder niet elders kon verblijven totdat de gemoederen tussen partijen tot bedaren waren gekomen. Het voorgaande geldt temeer nu het huwelijk van partijen in die periode is geëindigd en niet uitzonderlijk is dat dit gepaard kan gaan met oplopende spanningen, heftige emoties en ongenuanceerde uitspraken. Het hof merkt in dit verband wel op dat er nimmer rechtvaardiging bestaat voor de door de moeder gestelde doodsbedreiging door de vader.
Het hof acht bij de beantwoording van de vraag of de moeder de noodzaak tot verhuizen aannemelijk heeft gemaakt voorts van belang dat de moeder weliswaar heeft gesteld dat zij in de onderneming van haar nieuwe partner kan werken, maar dat door haar onvoldoende is onderbouwd dat voor haar geen mogelijkheden bestaan om in (de omgeving van) [plaats 2] werk te vinden. Daar komt bij dat de moeder in hoger beroep niet heeft gesteld dat zij in [plaats 1] daadwerkelijk is gaan werken in de onderneming van haar nieuwe partner. Overigens staat de noodzaak evenmin vast, nu niet is gebleken dat de nieuwe partner van de moeder, met wie de relatie nog pril is, niet kan verhuizen.
5.6
De moeder voert voorts aan dat de kinderen inmiddels hun draai hebben gevonden in [plaats 1] . Zij gaan naar school, hebben vriendjes gemaakt en beoefenen sporten. De kinderen hebben volgens de moeder wel hulpverlening nodig voor hetgeen zij bij de vader hebben meegemaakt. De vader stelt daar tegenover dat het niet goed gaat met de kinderen. [kind 2] is niet langer zindelijk en [kind 1] heeft geuit dat zij liever dood zou zijn. Dit is door de moeder niet betwist. Het hof gaat ervan uit dat beide ouders het beste willen voor de kinderen en dat zij beiden goede ouders zijn. De vraag waar het hof thans voor staat is of het op dit moment in het belang van kinderen is om binnen korte tijd weer van woonplaats en daarmee van school en sociale omgeving te veranderen. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen, [kind 1] is 8 jaar en [kind 2] is 6 jaar, mede in aanmerking genomen de relatief korte duur van hun verblijf in [plaats 1] , is het hof van mening dat een terugverhuizing naar (de directe omgeving van) [plaats 2] voor hen nu het minst ingrijpend zal zijn, zeker gezien het feit dat zij in [plaats 2] in een voor hen bekende omgeving zullen terugkeren en hier - naast de vader - ook andere familieleden wonen. Het hof realiseert zich dat de terugverhuizing van kinderen met de moeder naar [plaats 2] een grote mentale stap voor de moeder zal zijn. Het hof is er echter van overtuigd dat het belang van de kinderen en de vader in deze zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder. Hierbij oordeelt het hof van belang dat niet is gebleken van zorgelijke signalen over de kinderen toen zij nog in [plaats 2] woonden.
5.7
Voor zover de moeder heeft toegezegd dat zij de overeengekomen zorgregeling tussen de vader en de kinderen onverkort zal handhaven en dat zij de kinderen vanuit [plaats 1] zal blijven brengen naar en ophalen uit [plaats 2] en dat zij daarmee de vader financieel tegemoet komt, overweegt het hof als volgt.
Hoewel de moeder aanvoert dat de kinderen het leuk vinden om met de auto naar de vader te gaan, meent de vader dat de zorgregeling juist onder druk komt te staan en dat de omgang op woensdag niet in het belang van de kinderen is gezien de forse reisttijd heen én weer. De vader is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, waardoor het voor hem op dit moment financieel onmogelijk is om (incidenteel) naar [plaats 1] af te reizen. Daardoor is het voor de vader bijvoorbeeld niet meer mogelijk is om bij gesprekken op school aanwezig te zijn of om te komen kijken bij sportactiviteiten, zoals hij eerder wel deed. Bovendien is het voor hem niet langer mogelijk om spontaan contact te hebben met de kinderen.
Gelet op de genoemde omstandigheden komt de moeder de vader met haar aanbod tot het brengen en halen van de kinderen wel tegemoet in de reguliere zorgregeling, maar kunnen de overige elementen van de zorgregeling, gelet op de eerdere betrokkenheid van de vader, niet worden gecontinueerd.