Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen (bord C1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 14 augustus 2012 om 15.00 uur op de Kennemerstraatweg te Heiloo met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de verbalisant ten onrechte een beschikking op basis van het kenteken heeft opgelegd, nu er een reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden. De verbalisant heeft namelijk met de bestuurder gesproken. In zo'n geval mag niet worden volstaan met bekeuren op kenteken. De gemachtigde betoogt dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking om die reden niet in stand had mogen laten. Verder stelt de gemachtigde dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de handelwijze van een verbalisant in beroepsprocedures niet kan worden getoetst.
3. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verbalisant in de onderhavige situatie niet gehouden was de bestuurder van het voertuig staande te houden. De advocaat-generaal concludeert - op basis van een nader proces-verbaal van de verbalisant - dat er ten tijde van het uitschrijven van de gedraging geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond, zodat kon worden volstaan met het bekeuren op kenteken. De advocaat-generaal werpt verder de vraag op of de bestuurder de verbalisant wel in de gelegenheid heeft gesteld om zijn identiteit vast te stellen.
4. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of er in de onderhavige situatie sprake was van een reële mogelijkheid tot staandehouding.
5. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat, indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zo nodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
6. Het aanvullend proces-verbaal d.d. 2 oktober 2014 bevat, voor zover hier van belang, de volgende ambtsedige verklaring van de verbalisant:
“Op dinsdag 14 augustus 2012 was ik op de Kennemerstraatweg in Heiloo te voet aan het controleren in verband [met] een afzetting met een geslotenverklaring aangegeven met bord C1. (…) Ik heb de betrokkene niet staande gehouden omdat ik te voet was. Betrokkene zag dat ik een proces-verbaal uitschreef. Betrokkene is gestopt, heeft mij aangesproken en gaf toen aan dat hij haast had. Dit was voor mij de reden om geen bon te overhandigen.”
7. In de regel kan worden aangenomen dat er voor een verbalisant die te voet is geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestaat wanneer hij een gedraging constateert die door de bestuurder van een rijdend motorvoertuig wordt begaan. In de onderhavige zaak heeft de bestuurder zijn auto tot stilstand gebracht en de verbalisant aangesproken.
Het hof stelt vast dat op dat moment een reële mogelijkheid tot staandehouding ontstond.
Nu de verbalisant blijkens zijn verklaring nog bezig was met het uitschrijven van het proces-verbaal, was hij in beginsel gehouden deze mogelijkheid te benutten.
Dat een bestuurder aangeeft haast te hebben, is geen omstandigheid die rechtvaardigt dat van staandehouding - en daarmee van het vaststellen van de identiteit van de betrokkene - wordt afgezien.
8. Gelet op het voorgaande is de sanctie ten onrechte met toepassing van artikel 5 WAHV opgelegd aan de kentekenhouder. De kantonrechter heeft miskend dat de handelwijze van de verbalisant op dit punt - wanneer daarover in de beroepsprocedure wordt geklaagd - door de officier van justitie dan wel de kantonrechter moet worden getoetst.
9. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking niet in stand mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had moeten doen.
10. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een administratief beroepschrift, een beroepschrift bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift alsmede het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 852,25,- (= 3,5 x € 487,- x 0,5).