WAHV 200.149.527
12 oktober 2015
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 4 april 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. J. van Gemert,
kantoorhoudende te Nijmegen.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “parkeren op en gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op 6 augustus 2012 om 16.28 uur op de Nederlandlaan te Zoetermeer met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat goederen na het uitladen achter de deur moeten worden gezet van het pand waarvoor ze bestemd zijn en dat vervolgens de auto op een plaats moet worden geparkeerd waar dit is toegestaan en dat het afwikkelen van formaliteiten, zoals het tekenen van bonnen, daarna dient plaats te vinden. De Hoge Raad heeft in een arrest van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:445) overwogen dat vastgesteld dient te worden of het voertuig uitsluitend heeft stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om de zaken uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. De kantonrechter heeft niet onderkend dat het laten aftekenen van een ontvangstbewijs en overhandigen van een factuur - noodzakelijke administratieve handelingen - onderdeel zijn van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk is om de goederen bij de geadresseerde af te geven. De betrokkene had een televisie van aanzienlijk gewicht teruggebracht naar de Mediamarkt en is slechts kort in de winkel aanwezig geweest om die handelingen te verrichten die verband houden met het afgeven van de televisie. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake was van parkeren.
3. Deze gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
“1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…)
f. op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.”
4. Artikel 1, aanhef en onder ac, van het RVV 1990 verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedurende 12 minuten geen L&L activiteiten (het hof begrijpt: laad- en losactiviteiten).”
6. Gelet op de verklaring van de verbalisant en hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd, gaat het hof ervan uit dat het voertuig van de betrokkene gedurende enige tijd op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen heeft gestaan, terwijl de betrokkene een televisie naar de Mediamarkt heeft teruggebracht en in de winkel enige minuten heeft moeten wachten voordat hij geholpen kon worden. Het door de verbalisant vermelde tijdsbestek van 12 minuten betreft overigens een indicatie van de verstreken tijd, maar is geen vereiste voor de vaststelling dat de hiervoor genoemde gedraging is verricht. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of dit moet worden aangemerkt als parkeren als bedoeld in artikel 24 van het RVV 1990.
7. Naar het oordeel van het hof is dat wel het geval, nu de door de betrokkene beschreven handelingen niet vallen aan te merken als het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De enkele omstandigheid dat er kennelijk meer dan 10 minuten nodig waren om de televisie bij de Mediamarkt af te leveren, brengt reeds mee dat van de vereiste onmiddellijkheid geen sprake meer is. Het voertuig van de betrokkene heeft niet uitsluitend stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk was om de televisie uit het voertuig te halen en aan de geadresseerde af te geven. Weliswaar heeft de (belastingkamer van de) Hoge Raad in de uitspraak van 7 maart 2014 bepaald dat onder de handelingen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de afgifte of ontvangst van zaken ook de afgifte van een ontvangstbewijs kan behoren, in het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake. Voor het bepalen of sprake is van de redelijkerwijs noodzakelijke handelingen is mede van belang of er een alternatief was voor de betrokkene. In het onderhavige geval had de betrokkene ervoor kunnen kiezen om de televisie even snel af te geven, de auto te verplaatsen en terug te komen voor een ontvangstbewijs, of - uitgaande van het algemene ervaringsgegeven dat er vaker een rij pleegt te staan bij dergelijke winkels - ervoor kunnen kiezen de auto op een nabijgelegen parkeerplaats te parkeren, een steekkarretje op te halen in de winkel en vervolgens de televisie met het karretje te retourneren naar de winkel. Het verweer van de betrokkene faalt daarom.
8. Bovenstaande brengt mee dat is komen vast te staan dat de onder 1. genoemde gedraging is verricht. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.