WAHV 200.107.750
25 februari 2013
CJIB 150712903
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Roermond
van 16 mei 2012
betreffende
[be[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Roermond genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal bij schrijven van 6 december 2012 om nadere informatie gevraagd.
Op 28 januari 2013 is deze informatie, bestaande uit een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 3 januari 2013, bij het hof ingekomen.
De gemachtigde heeft hierop een reactie gegeven.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 180,- opgelegd ter zake van “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 26 februari 2011 om 00.35 uur op de N280 te Roermond met het voertuig met het kenteken [AB-AB-00].
2. De gemachtigde voert als eerste grond voor het hoger beroep aan dat uit de inleidende beschikking van het CJIB niet blijkt dat deze door een opsporingsambtenaar is opgelegd, zodat deze niet voldoet aan artikel 3 WAHV. De tweede grond voor het hoger beroep is dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de beslissing van de officier van justitie, nu deze hierin niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de aangevoerde gronden geen doel treffen. De derde grond voor het beroep is dat de kantonrechter ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de overgelegde verklaring van de getuige, die het standpunt van de betrokkene (dat hij slechts door oranje is gereden) bevestigt. In zijn reactie op de aanvullende informatie van de advocaat-generaal voert de gemachtigde nog aan dat de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen verklaart dat hij zich het voorval niet kan herinneren, zodat alleen hierom al de beschikking moet worden vernietigd. Voorts wijst de gemachtigde erop dat de verbalisant niet 100 procent zeker kan weten dat de betrokkene door rood is gereden, nu hij daarin aangeeft dat hij de betrokkene niet door rood heeft zien rijden.
3. Met betrekking tot de tweede grond van het hoger beroep stelt het hof vast dat de gemachtigde in zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie onder meer heeft aangevoerd dat deze niet deugdelijk gemotiveerd is, aangezien de officier van justitie niet heeft gereageerd op de aangevoerde beroepsgrond.
4. De gemachtigde van de betrokkene heeft als (enige) beroepsgrond tegen de inleidende beschikking aangevoerd dat de inleidende beschikking ten onrechte is opgelegd door het CJIB. Het CJIB mag alleen de beschikking verzenden namens de verbalisant.
De officier van justitie heeft hierop aldus gereageerd:
“U voert argumenten aan waarom u vindt dat u ten onrechte bent bekeurd. De officier van justitie heeft een afweging gemaakt tussen de door u genoemde argumenten en de constatering van de verbalisant. De door u genoemde argumenten geven de officier van justitie onvoldoende aanleiding om de beschikking te vernietigen of het sanctiebedrag te verlagen. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond.”
5. Het hof stelt vast dat de officier van justitie met deze motivering niet inzichtelijk maakt waarom de aangevoerde grond geen doel treft. De aangevoerde grond regardeert niet de constatering van de verbalisant. De beslissing van de officier van justitie is gelet hierop niet inzichtelijk gemotiveerd en voldoet niet aan artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De kantonrechter had gelet hierop het beroep tegen deze beslissing gegrond moeten verklaren en deze beslissing moeten vernietigen. Nu de kantonrechter dit heeft nagelaten kan de bestreden beslissing niet in stand blijven.
6. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en de bezwaren van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking beoordelen.
7. Met betrekking tot het bezwaar dat uit de inleidende beschikking van het CJIB niet blijkt dat deze door een opsporingsambtenaar is opgelegd, overweegt het hof dat artikel 4, eerste lid, WAHV bepaalt wat in de inleidende beschikking moet worden vermeld. Aan deze eisen voldoet de inleidende beschikking. De eis dat de naam van de verbalisant als bedoeld in artikel 3 WAHV die de sanctie oplegt in de beschikking moet worden vermeld vindt geen steun in het recht.
8. Met betrekking tot het bezwaar dat ten onrechte geen betekenis is toegekend aan de overgelegde verklaring van de getuige, die het standpunt van de betrokkene (dat hij slechts door oranje is gereden) bevestigt, overweegt het hof dat in WAHV-zaken de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag biedt voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: het verkeerslicht stond ongeveer 5 seconden op rood op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde. (…). De overtreding werd geconstateerd aan de hand van vergelijking van de verkeerslichten. (…).”
10. Voorts heeft de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2013 nog het volgende verklaard:
"De specifieke bekeuringsituatie kan ik mij niet meer herinneren. (…)
Ik heb de overtreding geconstateerd aan de hand van vergelijking van de verkeerslichten.
Ik bevond mij in het dienstvoertuig op de Wilhelminasingel te Roermond teneinde linksaf te rijden richting Horn.
Waar ik precies op deze rijbaan stond kan ik mij niet herinneren.
Ik zag dat het voor mij bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde.
Ik had al ongeveer 5 seconden groen toen betrokkene [betrokkene] komende van rechts gezien mijn rijrichting over de N-280 het kruisingsvlak opreed en daarom wel door rood moet hebben gereden.
Ik heb hem dus niet daadwerkelijk door rood zien rijden.
[betrokkene] reed als bestuurder van een blauwe personenauto, merk Seat, voorzien van het kenteken [AB-AB-00] in de richting van Horn.
Bij voornoemde verkeerslichten is het onmogelijk dat de verkeerslichten voor [betrokkene] en mijzelf dezelfde kleur hebben uitgestraald. (…)."
11. Uit deze verklaringen van de verbalisant volgt dat de betrokkene op voornoemde datum, tijd en plaats niet is gestopt voor het rode licht. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De enkele omstandigheid dat de verbalisant zijn aanvullende verklaring in het proces-verbaal van bevindingen aanvangt met de mededeling dat hij zich de specifieke bekeuringsituatie niet meer kan herinneren, is daartoe onvoldoende, temeer nu de verbalisant in dat proces-verbaal vervolgens concreet en specifiek ingaat op de vraag op welke wijze hij de gedraging heeft waargenomen. Dat de verbalisant niet zelf heeft gezien dat het verkeerslicht voor de betrokkene op rood stond, leidt het hof evenmin tot twijfel. Het hof acht daarbij met name van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant dit heeft afgeleid uit de omstandigheid dat het verkeerslicht voor hemzelf groen licht uitstraalde en daarbij uitdrukkelijk heeft verklaard dat het bij deze verkeerslichten onmogelijk is dat deze voor hem en voor de betrokkene dezelfde kleur uitstralen. De stelling dat het verkeerslicht voor de betrokkene op dat moment nog geel licht uitstraalde op het moment dat de betrokkene dit passeerde, acht het hof niet aannemelijk geworden, in aanmerking genomen dat de verbalisant voorts uitdrukkelijk heeft verklaard dat het verkeerslicht voor hem reeds enige seconden groen licht had uitgestraald. Het hof kent in dit verband aan de verklaring van de getuige dan ook niet de betekenis toe die de gemachtigde daaraan toegekend wil zien. Derhalve is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
12. Het voorgaande brengt mee dat terecht een sanctie is opgelegd. Het hof zal derhalve, onder vernietiging van de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie vernietigen, het beroep tegen de inleidende beslissing ongegrond verklaren.
13. Nu de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd zijn er termen aanwezig om de door de betrokkene gemaakte kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift, een nadere toelichting op het beroep en een reactie op de nadere informatie van de advocaat-generaal. Ingevolge de Bijlage bij het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht wordt aan het indienen van de beroepschriften 1 punt (elk) toegekend en wordt aan het indienen van een nadere toelichting en een reactie op nadere informatie 0,5 punt (elk) toegekend. Het hof zal derhalve 3 punten toekennen. De waarde per punt bedraagt € 472,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Het hof zal de advocaat-generaal derhalve veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 708,- (3 x 472 x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 708,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.