5 De beoordeling van het beklag
Begin januari 2019 publiceerde het [krant] een artikel genaamd [artikel]. Dit is een Nederlandse vertaling van de zogenoemde Nashville Statement, opgesteld in 2017 in Nashville in de Verenigde Staten, hierna te noemen: de Nashvilleverklaring. De Nashvilleverklaring is ondertekend door een groot aantal personen. Naar aanleiding van de publicatie in Nederland heeft de politie meerdere aangiften ontvangen tegen de inhoud van de Nashvilleverklaring, de personen die betrokken waren bij het vertalen en publiceren daarvan, alsmede tegen degenen die de verklaring (publiekelijk) hebben ondersteund.
Naar aanleiding van de aangiften heeft het Openbaar Ministerie de uitlatingen die worden gedaan in de Nashvilleverklaring beoordeeld op strafbaarheid en gemotiveerd uiteengezet waarom deze niet tot strafrechtelijke vervolging zouden moeten leiden.
Deze (sepot)mededeling is op 11 maart 2020 naar alle aangevers verzonden en op
12 maart 2020 gepubliceerd op de website van het Openbaar Ministerie.
Voor de weergave van de overige feitelijke uitgangspunten die van belang zijn voor de beoordeling verwijst het hof naar de inhoud van de sepotmededeling, het ambtsbericht en het verslag van de advocaat-generaal.
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen
– al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
De overwegingen van het hof
Het publiceren van een verklaring als de Nashvilleverklaring kan strafbaar zijn op grond van artikel 137e Sr, indien deze uitlatingen bevat die strafbaar zijn op grond van artikel 137d Sr.
Het hof dient daarom te beoordelen of de inhoud van de Nashvilleverklaring in haar geheel of passages daaruit aanzetten tot discriminatie van transgender- en/of intersekse personen.
Voor de beoordeling van de vraag of Nashvilleverklaring of passages daaruit aanzetten tot discriminatie van mensen wegens geaardheid, in de zin van artikel 137d Sr, dienen die uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die deze wekken.1
De vraag of sprake is van het aanzetten tot groepsdiscriminatie dient aan de hand van de volgende toetsingscriteria te worden vastgesteld:
1) is de uitlating naar haar bewoordingen discriminerend voor een groep, en zo ja;
2) neemt de context het discriminerende karakter weg, en zo ja;
3) is de uitlating onnodig buitensporig en/of grievend?
Vaststaat dat in de Nederlandse versie van de Nashvilleverklaring naast een voorwoord en naschrift, veertien artikelen bevat en tevens een verwijzingen naar Schriftgedeelten in de Bijbel. Uit de passages in de Nashvilleverklaring – klagers nemen met name aanstoot aan de inhoud van de artikelen 10 en 11 – kan worden opgemaakt dat personen die seksuele aantrekkingskracht ervaren tot die van hetzelfde geslacht een onrein leven leiden, dat het zondig zou zijn om homoseksuele onreinheid of transgenderisme goed te keuren en dat het dwaas, hopeloos en kortzichtig zou zijn om onszelf anders te maken dan de mannelijke of vrouwelijke personen zoals ons door God geschonken zou zijn en dat dit vroeg of laat het menselijk leven zou ruïneren en God zou onteren.
Tevens wordt ontkend dat goedkeuring van homoseksuele onreinheid of transgenderisme een moreel neutrale zaak is, waarover getrouwe christenen onderling van mening mogen verschillen. Daarnaast wordt de plicht bevestigd om de waarheid te spreken, wanneer Bijbelgetrouwe Christenen tot of over elkaar spreken als mannelijk en vrouwelijk.
Het hof zal de toetsingscriteria voor artikel 137d Sr aflopen teneinde de vraag te beantwoorden of de verklaring in haar geheel, dan wel de gewraakte passages, één of meer specifieke artikelen of zinssneden uit de Nashvilleverklaring binnen het bereik vallen van de strafbaarstelling van het aanzetten tot groepsdiscriminatie.
Stap 1: is sprake van het aanzetten tot discriminatie?
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr. Deze bepaling stelt kort gezegd dat elke vorm van onderscheid, uitsluiting of beperking die ten gevolg heeft dat de gelijkheid van de rechten van de mens teniet wordt gedaan, onder discriminatie valt. Strafbare discriminatie is een wettelijke uitzondering op het grondwettelijke en verdragsrechtelijke recht op vrijheid van meningsuiting. De grens daartussen is niet erg helder en er is dan ook vaak discussie over het strafwaardig karakter van bepaalde uitlatingen, omdat het kwetsende karakter ervan niet impliceert dat in strijd met de strafwet is gehandeld.
Onder “aanzetten” moet worden begrepen: anderen trachten te bewegen in een ongeoorloofde richting, hen aan te sporen tot iets wederrechtelijks, in dit geval tot discriminatie. De strekking van de uiting is daarbij doorslaggevend.
Het hof dient te beoordelen of de uitlating een aansporing bevat tot uitsluiting van transgender- en/of intersekse personen.
Naar oordeel van het hof heeft de Nashvilleverklaring tot doel een geloofsovertuiging uit te dragen. Een overtuiging die Bijbelgetrouwe Christenen – in de visie van de opstellers – zouden moeten hebben. In geval van artikel 10 wordt uitgedragen dat Bijbelgetrouwe Christenen homoseksuele onreinheid en transgenderisme afkeuren en dat zij daarover onderling niet van mening mogen verschillen. In artikel 11 wordt bevestigd dat Bijbelgetrouwe Christenen verplicht zijn om de waarheid te spreken, wanneer zij tot of over elkaar spreken als mannelijk en vrouwelijk.
Het aanzetten tot discriminatie kan echter slechts door een handelen worden verwezenlijkt. Echter noch in deze specifieke artikelen, noch in de rest van de Nashvilleverklaring wordt – naast het uitdragen van een geloofsovertuiging – tevens aangezet tot het verrichten van een concrete gedraging. Bij gebreke van een dergelijke concrete gedraging is geen sprake van het aanzetten tot discriminatie als bedoeld in artikel 137d Sr.
Nu het hof van oordeel is dat geen sprake is van het aanzetten tot discriminatie, komt zij niet toe aan de beoordeling van de toetsingscriteria onder punt 2 en 3.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.