De door Rofra aangevoerde omstandigheid dat de Columbus (en voorheen ook de Edmonton) door eigen inspanningen van Rofra in de handel is gebracht leidt niet tot een ander oordeel omtrent het voorgaande. Wel brengt zulks mee dat Rofra in redelijkheid gerechtigd is om de kosten die zij heeft moeten maken om na het vonnis de Dante uit haar assortiment te verwijderen en een vervangend model te produceren (waarmee zij haar schade per saldo heeft beperkt) als schadepost op te voeren, reeds omdat die kosten in mindering zijn gekomen op de winst die met de vervangende omzet is behaald.
Rofra heeft in dit verband vijf kostenposten vermeld (memorie van grieven sub 56) en daarbij als productie een staat van de daarmee gemoeide bedragen overgelegd. Uit haar stellingen volgt dat deze (voor het grootste deel) betrekking hebben op werkzaamheden die door eigen werknemers zijn verricht. Zij heeft toegelicht dat deze niet meer “gedetailleerd inzichtelijk” konden worden gemaakt. Van vijf werknemers heeft zij salarisstroken betreffende de periode januari 2015 overgelegd.
Het hof ziet in dit een en ander aanleiding om deze schadepost te schatten op 50% van het door Rofra vermelde bedrag ad € 43.610,- zijnde derhalve € 21.850,- . Dat met de ontwikkeling van een nieuwe bank ter vervanging van de Dante en het op de markt brengen daarvan kosten gepaard zijn gegaan ligt enerzijds voor de hand, ook als de wijzigingen ten opzichte van de Dante niet heel groot waren, anderzijds is de onderbouwing van de (beweerdelijk) gemaakte kosten te mager om deze voor meer dan laatstgenoemd bedrag toewijsbaar te achten.
Het hof ziet onvoldoende grondslag voor het toewijzen in dit geding van de door Rofra gevorderde advieskosten van [X] ad € 3.988,-. Zijn rapport heeft immers geen betrekking op de schadevordering die inzet is van het onderhavige geding en de kosten daarvan staan in een te ver verwijderd verband met de onrechtmatige daad van IMS.
Wel dient IMS aan Rofra te vergoeden de kosten die Rofra heeft gemaakt voor het opmaken van de door IMS geëiste en door de voorzieningenrechter in het dictum van het vonnis van 17 april 2014 onder 5.3 toegewezen accountantsrapportage. Rofra heeft door overlegging van een factuur voldoende onderbouwd dat deze € 1.200,- hebben bedragen.
Dit brengt mee dat grief 3 voor het overige gedeeltelijk slaagt.