De grieven 3 en 4 strekken ten betoge dat de kantonrechter de beoordeling niet uitsluitend had mogen baseren op de getuigenverklaringen die zijn weergegeven in de door de politie opgemaakte processen-verbaal, maar de getuigen zelf had moeten horen. Deze grieven falen.
Dienaangaande herhaalt het hof dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, dat de rechter vrij is in zijn bewijswaardering en dat het de kantonrechter vrij stond om de getuigenverklaringen op hun bewijskracht te waarderen zonder de getuigen zelf te (doen) horen. Ter beantwoording van de vraag of Univé in het door haar te leveren bewijs is geslaagd, heeft de kantonrechter alle voorhanden bewijsmiddelen betrokken, waaronder de – in processen-verbaal vastgelegde – bevindingen van de politie, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de verklaring en aangifte van de fietser en de verklaring van [geïntimeerde] .
Voor zover [geïntimeerde] heeft willen betogen dat uit de gebezigde verklaringen niet de door de kantonrechter vastgestelde toedracht kan worden afgeleid, overweegt het hof als volgt. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat de genoemde verklaringen grotendeels met elkaar overeenkomen waar het betreft de feitelijke gang van zaken, de verkeerssituatie en de gebeurtenissen voor en na de val van de fietser. Vóór de aanrijding heeft een incident plaatsgevonden. Kort gezegd waren er opstoppingen op de weg vanwege een tractor. De fietser heeft verklaard dat [geïntimeerde] met zijn auto vlak langs hem reed en hem daarna afsneed. De fietser maakte vervolgens een zwaaiende beweging met zijn arm en raakte daarbij het raam van de rechterportier van de auto. Ook schold hij de bestuurder ( [geïntimeerde] ) uit. De verklaring van [geïntimeerde] stemt daarmee grotendeels overeen. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij een hele harde klap hoorde toen hij de fietser inhaalde. Hij vermoedde dat een klap op de auto werd gegeven, maar het kon ook een schop geweest zijn. Vervolgens zag hij dat de fietser hem heel kwaad aankeek. [geïntimeerde] is toen gestopt. De beide getuigen hebben verklaard dat [geïntimeerde] vervolgens vanuit stilstand met grote snelheid optrok (met slippende wielen of met een forse wolk uitlaatgassen) en toen hij naast de fietser was gekomen naar rechts reed (al dan niet door een ruk aan het stuur te geven). Daarbij werd de fietser van de weg gereden, dan wel ‘vol geraakt’ door de auto, waardoor de fietser ten val is gekomen. Uitsluitend op het punt of [geïntimeerde] opzettelijk naar rechts heeft gestuurd om de fietser te raken, wijkt zijn verklaring af van die van de twee getuigen en de fietser. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij genoeg naar links reed toen hij de fietser inhaalde. Ten aanzien van de door hem gestelde onbetrouwbaarheid van de getuigen voert [geïntimeerde] slechts aan dat [getuige 1] naar eigen zeggen geen goed zicht had op het voorval en dat [getuige 2] verslag doet van een feit dat hij zelf niet heeft kunnen waarnemen, te weten dat [geïntimeerde] een ruk aan het stuur gaf. Dit neemt niet weg dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat de auto ‘met behoorlijke snelheid’ wegreed, ‘naar rechts afweek’, dat ‘de bestuurder aan de rechterzijde van de weg op de fiets afreed’ en ‘dat de fietser door die eerder genoemde donkere auto geraakt werd’. Zoals ook [geïntimeerde] heeft erkend, heeft [getuige 2] het door hem genoemde feit dat de auto van [geïntimeerde] zich naar rechts bewoog, kunnen waarnemen, waarbij opmerking verdient dat [getuige 2] voorts verklaart dat hij zag dat de auto de fietser vol raakte, alsook hoe [getuige 2] beschrijft wat hij heeft gezien: ‘Ik vond het gewoon schandalig wat er gebeurde. De bestuurder reed bewust op die fietser in. Ik vind dit gewoon poging tot doodslag’. [geïntimeerde] heeft deze door de getuigen beschreven feitelijke toedracht niet voldoende aan de hand van concrete feiten en omstandigheden bestreden. In het licht van de vaststaande feiten dat de fietser door de auto is geraakt en ten val is gekomen en gezien de schade aan de auto bestaande uit een verloren rechterbuitenspiegel en een achterwieldop, heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht dat de botsing heeft kunnen plaatsvinden ondanks dat hij voldoende links reed en voldoende afstand heeft gehouden bij het passeren en pas weer naar rechts is gegaan na het passeren van de fietser. Dat [geïntimeerde] naar rechts heeft gestuurd wordt niet voldoende concreet betwist temeer daar [geïntimeerde] zelf bij de toelichting op grief 3 opmerkt dat de fietser geraakt zou kunnen zijn door de beweging naar rechts. De enkele opmerking dat niet valt uit te sluiten dat de fietser mogelijk naar links is afgeweken geldt niet als een voldoende concrete betwisting. Ook de omstandigheid dat er, buiten de verloren rechterbuitenspiegel en een achterwieldop, geen verdere schade aan de auto was, is geen voldoende betwisting van de door de getuigen beschreven feitelijke toedracht. [geïntimeerde] legt onvoldoende uit waarom deze schade niet zou passen bij de door de getuigen beschreven toedracht. Al het voorgaande brengt mee dat als onvoldoende gemotiveerd betwist van die toedracht dient te worden uitgegaan. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting van de door Univé gestelde feiten en omstandigheden is voor bewijslevering geen plaats.