5.1.
Inleiding
Klager heeft aangifte gedaan bij brief van 18 januari 2018.
Naar aanleiding van de aangifte is onder leiding van de officier van justitie te Noord-Holland door de Rijksrecherche onderzoek verricht.
De officier van justitie heeft bij brief van 7 juni 2018 aan klager laten weten dat geen vervolging wordt ingesteld om in die brief genoemde redenen.
Tegen deze beslissing richt zich het beklag.
5.2.
Kort overzicht van de gegevens die uit het dossier naar voren komen
Klager is op 9 oktober 2017 door leden van het Observatieteam van de politie (verder te noemen: OT) aangehouden in verband met de vermissing van een jonge vrouw, Anne Faber. Klager is aangehouden in Den Dolder en vrijwel onmiddellijk overgedragen aan leden van het AOT en in de laadruimte van een dienstbestelbus van het AOT gebracht (verder: de bus). Klager heeft zich niet verzet tegen zijn aanhouding; hij is met zijn armen op de rug geboeid. Klager is in de bus overgebracht naar het Arrestantencomplex Politie Utrecht in Houten (verder: het cellencomplex).
Beklaagde MN220 was sectiecommandant en gaf tijdens de actie leiding aan de andere beklaagden; MN220 was niet in de bus aanwezig tijdens de rit naar het cellencomplex.
Bij de aanhouding en in de bus is, vóór het vertrek en tijdens de rit, geprobeerd om van klager de verblijfplaats van de mogelijk nog in leven zijnde Anne Faber te weten te komen. In aanwezigheid en op gezag van MN220 heeft MN346, hondengeleider, voor het vertrek van de bus klager bedreigd met (het zonder muilkorf inzetten van) de voor klager geposteerde, gemuilkorfde politiehond. Doordat klager bij de handboeien werd vastgehouden heeft klager pijnprikkels aan zijn polsen ondervonden .
In de laadruimte van de bus bevonden zich tijdens de rit in ieder geval twee zitbanken aan weerszijden langs de zijkant. Daarop waren aan de achterzijde van de laadruimte overdwars twee fietsen geplaatst; tussen de beide banken, dan wel tegen de wand van de bus waren een kettingzaag en overig verbrekingsmateriaal en schilden aanwezig. Tegen de afscheiding achter de bestuurders- en bijrijdersstoel bevond zich een hondenkennel met – tijdens de rit – daarin de politiehond.
Naast klager waren in de laadruimte – op verschillende momenten en in wisselende samenstelling – MN310, MN335, MN338 en MN346 aanwezig. Klager is diverse keren van de ene beklaagde aan de andere overgedragen; daarbij is gebruik gemaakt van (sturing via) de handboeien.
Gedurende de rit is een aantal keren gestopt. Tijdens een van deze stops heeft MN346 klager in het gezicht geslagen, volgens eigen zeggen om klagers aandacht – klager leek onwel dan wel geestelijk afwezig te zijn – te krijgen.
Na aankomst in het cellencomplex heeft een arts van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bij klager verschillende letsels geconstateerd. Klager klaagde over pijn aan zijn (rechter)schouder en had daar zichtbaar last van.
Op 9 november 2017 heeft een orthopedisch chirurg in het Zaans Medisch Centrum gediagnosticeerd dat sprake was van een tuberculus majus avulsiefractuur in de rechterschouder, met verplaatsing van het botfragment. Bij een avulsiefractuur is, naar het hof begrijpt, bij de aanhechting van de spier/pees aan het bot een stuk bot afgescheurd.
De radioloog heeft voorts periostale botvorming gezien; op een röntgenfoto is dergelijke botvorming vanaf 10 tot 21 dagen na een trauma zichtbaar.
Op 20 november 2017 heeft een operatieve ingreep aan de schouder plaatsgevonden.