Bij de afweging hecht het hof vooreerst belang aan de volgende feiten en omstandigheden. [de minderjarige] woonde vanaf haar geboorte in, dan wel in de directe omgeving van, [woonplaats a] . De moeder is in februari 2016 met [de minderjarige] naar [woonplaats b] verhuisd, zonder dat zij hiervoor tijdig in overleg is getreden met de vader en zij voor deze verhuizing toestemming had gekregen, dan wel vervangende toestemming had gekregen van de rechter op grond van artikel 1:253a BW. De moeder heeft wel een verzoek tot vervangende toestemming verhuizing bij de rechtbank ingediend (het verzoek dateert van 30 april 2016), maar is al voordien en alvorens de uitkomst van deze procedure af te wachten met [de minderjarige] naar [woonplaats b] verhuisd.
Het hof is van oordeel dat de moeder, door zonder toestemming van de vader een wijziging aan te brengen in de woonplaats van [de minderjarige] , eigenmachtig en in strijd met het uitgangspunt van gezamenlijke gezagsuitoefening door beide ouders heeft gehandeld en daarbij de belangen van [de minderjarige] en de belangen van de vader heeft veronachtzaamd. Het hof onderstreept dat de moeder zich daarmee laakbaar heeft gedragen omdat zij het recht van de vader heeft gefrustreerd om het voornemen tot verhuizing aan een zorgvuldige rechterlijke toets in een bodemprocedure te onderwerpen. Zij heeft de vader, en in zekere zin ook de rechtbank, met de reeds doorgezette verhuizing voor een voldongen feit geplaatst, terwijl er nog geen definitieve zorgregeling was vastgesteld. Daar komt bij dat ook over zaken als de huisarts, school en buitenschoolse opvang in [woonplaats b] voorafgaand aan de verhuizing, niet in voldoende mate constructief overleg is geweest tussen partijen. Het had op de weg van moeder gelegen om het standpunt van de vader hieromtrent tijdig en proactief in te winnen. Zij heeft hiertoe pogingen ondernomen maar deze waren, gelet op de spelende belangen, in de ogen van het hof niet voldoende.
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft aangetoond. Zo heeft zij niet aangetoond dat zij een economisch belang had bij de verhuizing en dat het om financiële dan wel andere redenen niet mogelijk was om een (huur)woning in [woonplaats a] te vinden. Dat het voor de moeder niet mogelijk was om, op het moment dat zij in de voormalige woning van partijen verbleef, fiscale tegemoetkomingen te ontvangen, doet daar niet aan af. Uit het dossier volgt niet, althans onvoldoende, dat het voor de moeder niet mogelijk was om in [woonplaats a] of de directe omgeving van [woonplaats a] huisvesting te krijgen. Ook van (serieuze) inspanningen daartoe is niet gebleken. Voorts is gebleken dat door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats b] de communicatie tussen de ouders is verslechterd en dat de ouders onvoldoende in staat zijn zaken aangaande [de minderjarige] in onderling overleg af te stemmen.
Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder (thans), zoals ook is overwogen in 5.8, een groot belang heeft bij toewijzing van haar verzoek tot vervangende toestemming om te verhuizen. Zij woont inmiddels al een jaar met [de minderjarige] in [woonplaats b] , waar [de minderjarige] is gestart op de basisschool en zij een naschoolse opvang bezoekt. Bovendien is de woning van de moeder dichter bij haar werk op Schiphol-Oost.