De kantonrechter heeft [appellante] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen.
De vorderingen strekken ertoe de opzegging van de arbeidsovereenkomst aan te tasten.
Op grond van het per 1 juli 2015 geldende recht dient een werknemer die van mening is dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever te vernietigen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW.
Artikel 7:686a lid 4 onder a, sub 2 BW bepaalt dat de bevoegdheid om een dergelijk verzoek bij de kantonrechter in te dienen, vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit is een strikte termijn en kan anders dan bij een verjaringstermijn, niet worden gestuit, geschorst of verlengd. Door het verstrijken van de vervaltermijn gaat niet alleen de rechtsvordering teniet, maar ook het recht zelf.
Voor de onderhavige zaak betekent voornoemde bepaling dat de vervaltermijn is gaan lopen de dag nadat de arbeidsovereenkomst door Randstad door mondelinge opzegging is geëindigd, zodat bedoelde termijn eindigde op 19 februari 2016. De dagvaarding is uitgebracht op 5 april 2016, derhalve ruim na afloop van de vervaltermijn, terwijl ook geen verzoekschrift in de bovenbedoelde zin is ingediend. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.