4.2.
De voor dit geding relevante wettelijke bepalingen uit de NOW-1 luidden ten tijde van het besluit van 9 april 2020 en het bestreden besluit van 16 juli 2020 als volgt:
Artikel 3. Doel van de subsidie
Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20% gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval.
Artikel 4. Voorwaarden voor subsidieverlening
De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
Artikel 10. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2019, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
[..]
5. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van constante B*, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 maart 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
1. De Minister verstrekt de werkgever bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot.
2. De hoogte van het voorschot bedraagt 80% van het bedrag van de verlening, bedoeld in artikel 10.
[…]
4.3.
De NOW-1 is na inwerkingtreding enkele keren gewijzigd en aangevuld. Op 26 mei 2020 is de derde wijziging van de NOW-1 vastgesteld en op 28 mei 2020 gepubliceerd (Stcrt. 2020, 29256). Hierbij is artikel 7 van de NOW-1, dat gaat over de subsidievaststelling, voor zover hier van belang, als volgt gewijzigd:
“Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
7. Indien de loonsom, bedoeld onder de constante E, hoger is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de variabele B, bedoeld in het eerste lid, wordt de subsidie verhoogd met A x (E-B) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A en B voor de variabelen, bedoeld in het eerste lid,
E voor de loonsom van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat:
[…]
b. de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak
van het jaar 2020 zijn; en
[…]
9. In afwijking van het achtste lid worden de in aanmerking te nemen gegevens uit de
loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de maximale hoogte
van constante E, met betrekking tot het derde aangiftetijdvak van het jaar 2020
beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 is
ingediend en met betrekking tot het vierde en vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020
beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 19 juli 2020 is
ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op 15 mei 2020,
respectievelijk 19 juli 2020 hebben plaatsgevonden.”
4.5.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het standpunt van appellante erop neer komt dat artikel 11, tweede lid, van de NOW-1 buiten toepassing moet worden gelaten. Dat artikellid verwijst immers naar artikel 10 van de NOW-1 waarin de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is vastgelegd, waaruit volgt dat januari 2020 dan wel november 2019 als referentieloonsom dient te worden aangehouden. De hoogte van het voorschot is daarop gebaseerd. Het standpunt van appellante vraagt om een exceptieve toetsing.
4.6.
Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de Raad is uiteengezet in zijn uitspraak van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016). Zoals in die uitspraak is overwogen, kan de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop berustend besluit vernietigen.
4.6.1.
Volgens de toelichting bij de NOW-1 (Stcrt. 2020, 19874, p. 8-9) is de NOW zodanig ingericht dat werkgevers en werknemers snel worden bediend, terwijl wordt voldaan aan de doelstelling van de subsidie, namelijk het dempen van de gevolgen van buitengewone omstandigheden die het de werkgever onmogelijk maken om de loonkosten van zijn werknemers te blijven voldoen. Het aanvraag- en verwerkingsproces is losgekoppeld van de concrete vermindering van werkbare uren en van de Werkloosheidswet (WW). Daardoor is het aanvraagproces sterk vereenvoudigd ten opzichte van de regeling van de werktijdverkorting. De NOW is een noodmaatregel en in korte tijd tot stand gebracht, zodat aan werkgevers snel duidelijkheid gegeven kon worden over aard en inhoud van de maatregel. De minister heeft aangekondigd dat de werking van de regeling nauwlettend gemonitord zal worden. Bezien zal worden of de in de regeling gehanteerde voorwaarden voor subsidie leiden tot het daarmee beoogde doel. Indien dat niet of in te beperkte mate het geval blijkt, kan overwogen worden de regeling aan te passen, mits dat geen belemmering vormt voor de uitvoering.
4.6.2.
In de brief van 22 april 2020, 2020-0000057033, aan de voorzitter van de Tweede Kamer hebben de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot seizoensarbeid het volgende opgemerkt:
“Uw Kamer heeft aandacht gevraagd voor seizoenswerk. Het kabinet onderkent dat voor sommige sectoren of bedrijven de NOW weinig of geen soelaas biedt, vanwege seizoenspatronen in de omzet of de loonkosten. De NOW is zo vormgegeven dat op zeer korte termijn een robuuste regeling kan worden uitgevoerd waarbij snelle ondersteuning van bedrijven voorop staat. De regeling is bedoeld voor een zeer groot aantal ondernemers. Dit grote aantal kent een grote diversiteit in soorten, samenstellingen en sectoren van bedrijven. Deze elementen maken dat er niet altijd ruimte is om rekening te houden met bedrijfsspecifieke kenmerken of gedetailleerde voorwaarden te stellen. Dit betekent ook dat seizoenswerk adresseren maatwerk vraagt en een aparte regeling. Om te kunnen komen tot een uitvoerbare optie met een goede afbakening, is een complexe uitdaging. Het kabinet zoekt hard naar een oplossing.”
4.6.3.
Vervolgens zijn in de, hiervoor onder 4.3 vermelde, derde wijziging van de NOW-1 (Stcrt. 2020, 29256) aan artikel 7 over de subsidievaststelling drie leden toegevoegd. In de brief van 20 mei 2020 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 35 420, nr. 39) heeft de minister met betrekking tot deze wijziging het volgende opgemerkt:
“1. Loonsombepaling voor seizoensbedrijven
Zoals ook aangekondigd in de brief over de verlenging van het steunpakket Economie en banen zullen ondernemingen die gedurende de winterperiode veel minder personeel in dienst [hebben] via de NOW accurater ondersteund worden door in de regeling een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte op te nemen. Deze houdt in dat een stijging van de loonsom in maart t/m mei mee kan worden genomen in de hoogte van de subsidie bij vaststelling, mits de loonsom in de periode maart t/m mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari. In deze rekenmethode wordt de hoogte van de loonsom in de maanden april en mei altijd gemaximeerd op het niveau van maart. Deze maatregel werkt ook begunstigend voor andere aanvragers met een hogere loonsom in maart t/m mei dan in januari.
In aanvulling op bovenstaande wijs ik erop dat aanvragers met een 0-loonsom in januari 2020 of geen loonsom in januari 2020 en november 2019, die een loonsom in maart t/m mei 2020 hebben mogelijk alsnog voor de NOW in aanmerking kunnen komen. Indien zij eerder een afwijzende beschikking hebben ontvangen, zullen zij door het UWV worden benaderd. De alternatieve rekenmethode voor de loonsom ziet op de subsidie zoals die vastgesteld wordt op grond van artikel 7 van de regeling. De bevoorschotting blijft onveranderd, ook voor nieuwe aanvragers. Dit betekent dat een aanvrager enkel bij vaststelling (aanvullende) tegemoetkoming op grond van de NOW kan ontvangen via voornoemde alternatieve rekenmethode voor de loonsom. Vaststelling vindt voor iedere aanvrager plaats na afloop van de subsidieperiode(s), de aanvraag om vaststelling zal dus in geen geval eerder dan
7 september kunnen worden ingediend bij UWV.”
4.6.4.
De minister heeft ter zitting toegelicht waarom de alternatieve rekenmethode voor de loonsom uitsluitend betrekking heeft op de subsidievaststelling en niet op de subsidieverlening. De reden hiervan is dat de uitvoeringslasten anders onevenredig zouden zijn. Indien de alternatieve rekenmethode ook van toepassing zou zijn verklaard op de subsidieverlening, zouden de besluiten tot het verlenen van een voorschot op basis van de NOW-1 opnieuw moeten worden beoordeeld. Het gaat daarbij om ongeveer 150.000 werkgevers. Ook zou een nieuwe rekenapplicatie moeten worden gebouwd. Uiteindelijk is gebleken dat enkele honderden werkgevers ten gevolge van de bedoelde wijziging van artikel 7 van de NOW-1 alsnog voor een (aanvullende) tegemoetkoming in aanmerking komen in het kader van een subsidievaststelling. De betreffende categorie werkgevers is actief benaderd en de aanvragen tot subsidievaststelling van deze categorie bedrijven worden met voorrang behandeld.
4.7.
Uit 4.6.1 tot en met 4.6.4 volgt dat de NOW-1 een noodmaatregel is waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de NOW-1 noodgedwongen een generiek karakter en kan er niet steeds maatwerk worden geboden. De minister heeft dat aanstonds onderkend en de regeling gaandeweg meerdere keren aangepast waarbij de voorwaarden op onderdelen zijn gewijzigd teneinde het met de NOW-1 beoogde doel, zoals omschreven in artikel 3 van de NOW-1, zoveel mogelijk te bereiken. Een van deze aanpassingen betrof de loonsombepaling voor seizoensbedrijven en andere bedrijven waarbij de loonsom over de maanden maart tot en met mei hoger is dan in de maand januari 2020. Voldoende is toegelicht waarom met het oog op de uitvoerbaarheid van de regeling deze wijziging is beperkt tot de subsidievaststelling. Daarbij is getracht de betreffende werkgevers zoveel mogelijk tegemoet te komen door deze categorie werkgevers actief te benaderen en hun aanvragen tot subsidievaststelling met voorrang te behandelen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de NOW niet als doel om een alomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden. Hoewel de NOW voor sommige werkgevers, zoals startende ondernemers als appellante, nadelig kan uitpakken doordat zij geen voorschot kunnen ontvangen, wordt niet geoordeeld dat toepassing van artikel 11, tweede lid, van de NOW-1 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Evenmin is toepassing van deze bepaling in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. Er bestaat dan ook geen aanleiding om in dit geval artikel 11, tweede lid, van de NOW-1 buiten toepassing te laten.
4.8.
Aan het vorenstaande wordt nog het volgende toegevoegd. Indien appellante zou worden gevolgd in haar standpunt dat, in afwijking van artikel 11, tweede lid, in samenhang met artikel 10, eerste, tweede en derde lid, van de NOW-1, (ook) bij de subsidieverlening moet worden uitgegaan van de loonsom in het derde loonbetalingstijdvak van het jaar 2020, dan zou dat niet betekenen dat zij alsnog in aanmerking komt voor een voorschot. Op grond van de loonaangifte zoals die op de peildatum 15 mei 2020 namens appellante was ingediend, bedroeg de loonsom namelijk nul euro. In dat geval zou artikel 11, tweede lid, in samenhang met artikel 10, vijfde lid, van de NOW-1 aan toekenning van een voorschot in de weg staan. Voor het standpunt van appellante, om bij de subsidieverlening eventueel uit te gaan van de loonsom in het tweede loonbetalingstijdvak van 2020, is in de NOW-1 geen aanknopingspunt te vinden.