Tussenuitspraak. Weigering WIA-uitkering. De verzekeringsgeneeskundige onderbouwing is niet deugdelijk omdat bij het onderzoek door het Uwv onvoldoende de door appellante verrichte arbeid als postbezorger betrokken. De uitkomst van dit onderzoek is bepalend voor het arbeidskundige onderzoek naar de maatman, waarbij komt dat los van de vraag of wellicht sprake is van een zogeheten medische afzakker, de arbeidsdeskundige had dienen vast te stellen tot hoe lang appellante de functie van postbezorger heeft vervuld. Niet gebleken dat zowel de verzekeringsgeneeskundige als de arbeidskundige onderbouwing, is heroverwogen. In de FML is bij item 4.2, lokalisatie beperkingen, weliswaar geen beperking opgenomen maar de toelichting luidt: “energetisch”, zonder verder toelichting. Er is sprake van gebreken in de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. De Raad draagt het Uwv op de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
14 oktober 2011, 11/665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader medisch stuk ingebracht, waarop door het Uwv schriftelijk is gereageerd. Daarna hebben partijen over en weer nog schriftelijk gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Stichting Oosterlengte als belanghebbende tot het geding toegelaten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2013. Namens appellante is verschenen mr. Van der Wal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts. Belanghebbende is niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 28 februari 2008 met psychische klachten (burnout) uitgevallen voor haar werkzaamheden als thuishulp A voor 12 uur per week. Op 6 maart 2008 is ze vanwege dezelfde klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als gastvrouw in een zorginstelling voor ongeveer 10 uur per week. Voor haar uitval in februari 2008 heeft appellante ook nog gewerkt als postbezorger voor gemiddeld twee uur per week. Op 18 november 2009 heeft appellante een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan.
1.2. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat appellante door een burnout c.q. een depressie forse psychische en energetische belemmeringen heeft en heeft beperkingen voor haar arbeidsbelasting neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
23 december 2010, waaronder een urenbeperking tot ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week. Op basis van deze FML is arbeidskundig onderzoek verricht waarin is geconcludeerd dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 26,72%. De arbeidsdeskundige is voor de maatgevende arbeid uitgegaan van de door appellante vervulde functies van gastvrouw en thuishulp A voor tezamen - gemiddeld 22,30 uur per week. Bij besluit van 25 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van 24 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 januari 2011 heeft bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer nader onderzoek gedaan naar de gezondheidssituatie van appellante. De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond waar appellante aanwezig was. In een rapport van 19 mei 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat, ondanks dat de overbelasting in de thuissituatie ondertussen niet meer aan de orde is, appellante dezelfde klachten blijft aangeven waarbij volgens de bezwaarverzekeringsarts mede haar passieve en sterk vermijdende gedrag een rol speelt. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv de medische beperkingen van appellante juist en op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld en dat er geen aanknopingspunten zijn om het medische oordeel voor onjuist te houden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante met overlegging van een verslag van een psychodiagnostisch onderzoek door psychologen J. de Visser en B.G.J.M. Thomassen van praktijk Thomassen van 24 februari 2012, aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Volgens deze psychologen zijn de verzekeringsartsen van het Uwv er terecht van uitgegaan dat appellante een burnout heeft en lijdt aan een depressie, maar is over het hoofd gezien dat appellante daarnaast lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) in verband met haar traumatische jeugd. Omdat dit door de verzekeringsartsen niet is erkend, is van te weinig beperkingen uitgegaan in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en
2 (
sociaal functioneren). Zo dienen er beperkingen te worden opgenomen in verband met concentratie, verdelen van de aandacht en herinneren.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een reactie op het onderzoeksrapport van De Visser en Thomassen en op de nadere reactie van Thomassen van 12 mei 2012 gesteld dat uit het rapport niet blijkt op basis van welke klachten en bevindingen de diagnose PTSS is gesteld en dat het dossier van het Uwv noch de daarin aanwezige informatie van de medische sector aanleiding geeft die diagnose te stellen. Verder heeft hij vermeld dat de ernstige beperkingen die De Visser en Thomassen aanwezig achten, zoals een maximale concentratie op een informatiebron van vijf minuten, niet overeenkomen met de bevindingen van de verzekeringsartsen en evenmin anderszins medisch objectiveerbaar zijn.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de FML zijn in verband met de psychische problematiek van appellante meerdere beperkingen neergelegd, waaronder een urenbeperking tot ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week. De in het psychodiagnostisch onderzoek door De Visser en Thomassen gestelde diagnose PTSS, geeft geen aanleiding de door de primaire verzekeringsarts opgemaakte FML voor onjuist te houden. Uit de zich in het dossier bevindende informatie van de appellante behandelend GZ-psycholoog van 11 februari 2011 aan het Uwv, blijkt niet dat deze de diagnose PTSS heeft gesteld. Uit deze informatie blijkt evenmin dat bij appellante sprake is van de beperkingen die De Visser en Thomassen in hun rapport van 24 februari 2012 hebben vermeld en ook de verzekeringsartsen hebben die beperkingen niet geconstateerd. Daarbij komt dat, zoals de bezwaarverzekeringsarts ook heeft gesteld, De Visser en Thomassen in hun rapport niet nader hebben onderbouwd op basis van welke klachten of onderzoeksbevindingen zij de diagnose PTSS hebben gesteld en zijn de door hen gegeven beperkingen niet te herleiden tot concrete onderzoeksbevindingen. Hierbij zij nog opgemerkt dat het stellen van een diagnose op zichzelf niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen. Dat de in het onderzoek door De Visser en Thomassen gesignaleerde traumatische jeugdervaringen niet in de anamnese door de verzekeringsartsen naar voren zijn gekomen, maakt niet dat hun conclusie over de belastbaarheid van appellante voor arbeid onjuist zijn.
4.2.
Voor zover appellante zich erop beroept dat de combinatie van zorg, werk en mantelzorg op zichzelf genomen te zwaar is voor haar, geldt dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals zijn uitspraak 31 augustus 2011 (ECLJ:NL:CRvB:2011:BR6452) klachten die niet voortkomen uit ziekte of gebrek maar alleen uit de combinatie van werk met zorgtaken, buiten beschouwing dienen te blijven bij de vaststelling van de belastbaarheid voor de arbeid.
4.3.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit is de belastbaarheid van appellante met de FML van 23 december 2010 niet overschat.
4.4.
Hoewel er geen aanleiding bestaat om de FML onjuist te achten, is de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit niet deugdelijk omdat bij het onderzoek door het Uwv onvoldoende de door appellante verrichte arbeid als postbezorger is betrokken. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte niet onderzocht of appellante wellicht om medisch objectiveerbare redenen gestopt is met deze baan.
4.5.
De uitkomst van dit onderzoek is bepalend voor het arbeidskundige onderzoek naar de maatman, waarbij komt dat los van de vraag of wellicht sprake is van een zogeheten medische afzakker, de arbeidsdeskundige had dienen vast te stellen tot hoe lang appellante de functie van postbezorger heeft vervuld. Hoewel appellante in haar WIA-aanvraag heeft genoteerd dat ze van 2005 tot 2007 als postbezorger heeft gewerkt, lijkt er in andere stukken, zoals in het bezwaarschrift, vanuit te worden gegaan dat ze vanuit haar drie banen is uitgevallen.
4.6.
Voorts wordt in het bestreden besluit vermeld dat er een medische herbeoordeling heeft plaatsgevonden door een bezwaarverzekeringsarts. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de arbeidskundige beoordeling is heroverwogen. Hoewel een herbeoordeling door een bezwaararbeidsdeskundige, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, niet altijd noodzakelijk is, gaat het in bezwaar om een volledige heroverweging en zal uit het besluit dienen te blijken dat het besluit zowel wat betreft de verzekeringsgeneeskundige als de arbeidskundige onderbouwing, is heroverwogen.
4.7.
Naast de hiervoor genoemde gebreken in de verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige onderbouwing, geldt dat in de FML bij item 4.2, lokalisatie beperkingen, weliswaar geen beperking is opgenomen maar dat de toelichting luidt: “energetisch”. Desgevraagd ter zitting kon het Uwv de bedoeling van de toelichting niet verklaren. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt niet dat de arbeidsdeskundige contact heeft gehad met de verzekeringsarts over dit item, noch komt dit aspect in de nadere motivering van de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies naar voren.
5.
Uit hetgeen in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat sprake is van gebreken in de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. Dit besluit is dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze tussenuitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) S.Aaliouli
JvC
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: