08/5216 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2008, 07/3506 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. In 2006 heeft appellante, geboren 1 juli 1942, de Svb verzocht aan haar een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen.
1.3. Bij besluit van 6 december 2006 heeft de Svb geweigerd appellante een AOW-pensioen toe te kennen op de grond dat zij nooit verzekerd is geweest voor de AOW.
1.4. Bij besluit van 19 juli 2007 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 december 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb, onder verwijzing naar artikel 6, eerste lid, van de AOW, aangegeven dat appellante nimmer in Nederland heeft gewoond of gewerkt waardoor zij niet verzekerd is geweest op grond van de hoofdregel. De Svb heeft voorts aangegeven ook geen sprake is van verzekering voor de AOW op grond van artikel 21, eerste lid van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV). Appellante is in 1998 gehuwd met [naam echtgenoot]. Gedurende het huwelijk met appellante was [echtgenoot] niet verzekerd voor de AOW omdat hij [in] 1993 de leeftijd van 65 jaar al had bereikt. [echtgenoot] is [in] 2002 overleden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 juli 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor het huwelijk van appellante door [echtgenoot] opgebouwde tijdvakken geen huwelijkse tijdvakken zijn die kunnen leiden verzekering van appellante. De rechtbank overweegt daarbij dat artikel 21, eerste lid, van het Verdrag immers duidelijk spreekt over tijdvakken waarover zij niet verzekerd was ingevolge de AOW, maar haar echtgenoot wel, terwijl zij gedurende haar huwelijk het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste
aanleg - is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank geheel.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2009.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB