202100816/1/A3.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Fietsersbond, gevestigd in Utrecht, en Stichting Wandelnet, gevestigd in Amersfoort, (hierna: Fietsersbond en Wandelnet),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 december 2020 in zaak nr. 19/4453 in het geding tussen:
Fietsersbond en Wandelnet
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2018 heeft het college het verzoek van Fietsersbond en Wandelnet om handhavend op te treden tegen het plaatsen van een hek nabij het adres [locatie] in Aerdenhout afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college het door Fietsersbond en Wandelnet daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2020 heeft de rechtbank het door Fietsersbond en Wandelnet daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Fietsersbond en Wandelnet hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[partij] heeft namens de eigenaren van het Laantje van Alverna (hierna: de eigenaren) een reactie ingediend.
De eigenaren en Fietsersbond en Wandelnet hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2021, waar Fietsersbond en Wandelnet, vertegenwoordigd door [gemachitgden], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A. Vasen en mr. E.C. Plantinga, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de eigenaren, vertegenwoordigd door mr. W. Leistra, advocaat te Arnhem, en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De tekst van de in deze uitspraak aangehaalde regelgeving is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. Fietsersbond en Wandelnet hebben het college gevraagd om het hek nabij het adres [locatie] in Aerdenhout te laten verwijderen. Dat deel van de Boekenroodeweg (hierna: het Laantje) ligt weliswaar op grond van particulieren, maar is volgens hen een openbare weg. Het hek staat er volgens Fietsersbond en Wandelnet dus in strijd met artikel 2:10 van de Algemene plaatselijke verordening 2017 (Apv 2017) (hierna: APV 2017). Het college vindt dat het Laantje niet openbaar is geworden en dat de APV 2017 niet wordt overtreden. Het heeft het verzoek daarom afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college dat terecht heeft gedaan.
In hoger beroep ligt de vraag voor of de gemeente Amsterdam gedurende de periode dat zij eigenaar was van de grond, tien jaar verantwoordelijk is geweest voor het onderhoud van het Laantje.
Procesbelang
3. Het college betoogt dat appellanten geen procesbelang meer hebben omdat het Laantje vanaf Heemstede niet meer direct bereikbaar is in verband met de afsluiting van de in het verlengde van het Laantje liggende spoorwegovergang.
4. Dit betoog slaagt niet. Door de sluiting van de spoorwegovergang wordt de wandel- en fietsroute doorbroken, maar via een aangelegde ontsluitingsweg is de toegang tot die route met een omweg niet onmogelijk. De Afdeling is van oordeel dat Fietsersbond en Wandelnet daarom nog belang hebben bij de beoordeling van hun hoger beroep.
Hoger beroep
5. Fietsersbond en Wandelnet komen alleen op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is aangetoond dat de gemeente Amsterdam het Laantje gedurende tien opeenvolgende jaren heeft onderhouden en de weg niet om die reden een openbare weg is geworden. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling voeren zij aan dat het onderhoud niet structureel hoeft te zijn, maar wel moet zijn gericht op het onderhoud van de weg zelf. Dat heeft de gemeente Amsterdam volgens hen in de periode 1975 tot 2007 ook gedaan door niet alleen de bomen langs de weg te snoeien, maar ook halfverharding aan te brengen op de weg.
Beoordeling door de Afdeling
6. Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet bepaalt dat een weg openbaar wordt als, voor zover hier van belang, de weg tien jaar wordt onderhouden door een gemeente. Het begrip ‘een gemeente’ wordt niet expliciet gedefinieerd in de artikelen 1 tot en met 3 van de Wegenwet. Maar artikel 15, eerste lid, van de Wegenwet, dat staat in het hoofdstuk over onderhoud, luidt: "Het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap is verplicht een weg te onderhouden, wanneer dat openbare lichaam dien tot openbaren weg heeft bestemd." Naar het oordeel van de Afdeling moet hieruit worden afgeleid dat artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet van toepassing is als het onderhoud aan de weg is gepleegd door de gemeente die de bevoegdheid heeft om die weg als openbare weg te bestemmen. Dat is alleen het geval als het gaat om wegen binnen het eigen grondgebied van die gemeente. Het onderhoud aan voor het publiek openbare wegen vindt dan plaats ter uitoefening van een publiekrechtelijke taak.
6.1. Het Laantje ligt op grondgebied van de gemeente Bloemendaal. In 1975 is het Laantje gekocht door de gemeente Amsterdam om te gebruiken als mogelijke ontsluitingsweg van het toenmalige Waterleidingsbedrijf Amsterdam. Voor zover de gemeente Amsterdam als eigenaar van de weg onderhoud heeft gepleegd, heeft zij dat dus gedaan als privaatrechtelijke partij. Niet is aannemelijk gemaakt dat de gemeente Amsterdam in opdracht van de gemeente Bloemendaal het Laantje moest onderhouden. Het Laantje is dus niet onderhouden ter uitoefening van een publiekrechtelijke taak door de gemeente die ook bevoegd is de weg te bestemmen tot openbare weg. Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder II, van de Wegenwet is daarom niet aan de orde in het geval van het Laantje. De vraag of het Laantje voor een ieder toegankelijk is geweest gedurende 10 jaar, wat de gemeente Amsterdam aan onderhoud heeft gedaan en of Fietsersbond en Wandelnet dat aannemelijk hebben gemaakt, hoeft daarom niet te worden beoordeeld.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Laantje niet openbaar is geworden tien jaar nadat de gemeente Amsterdam de gronden waarop het Laantje ligt, heeft verworven. De plaatsing van het hek is daarom niet in strijd met artikel 2:10 van de APV 2017. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
290
BIJLAGE
Awb
Artikel 3:2:
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. […]
Artikel 3:46:
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 3:47:
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
9. […].
Wegenverkeerswet
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. […];
b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
c. […].
Wegenwet
Artikel 1:
1. Deze wet is uitsluitend van toepassing op openbare wegen.
2. Onder wegen worden in deze wet mede verstaan:
l. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
II. Bruggen.
Artikel 4:
1 Een weg is openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het In werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven.
2. Het onder I en II bepaalde lijdt uitzondering wanneer, lopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
3. Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen.
APV 2017
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.
b. weg: een weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
c. […].
Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan
1. Het is verboden zonder vergunning van het college de openbare plaats of een gedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. […].
6. Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. Van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg is in ieder geval sprake indien een vrije doorgang van minimaal 1,20 meter breedte voor voetgangers, kinderwagens, rolstoelen e.d. ontbreekt op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg.
7. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is ook van toepassing:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats; van gevaar voor het doelmatig en veilig gebruik van de openbare plaats is in ieder geval sprake indien een vrije doorgang van minimaal 1,20 meter breedte voor voetgangers, kinderwagens, rolstoelen e.d. ontbreekt op het voor voetgangers bestemde gedeelte van de openbare plaats.
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.