201300891/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Egmond-Binnen, gemeente Bergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 december 2012 in zaak nr. 11/2921 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 14 september 2011, 21 september 2011 en 23 september 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot en met 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Awir wordt een aanvraag mede geacht te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2. Aan de besluiten van 14 september 2011, 21 september 2011 en 23 september 2011, gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2011, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de aanvragen zorgtoeslag voor de berekeningsjaren 2006, 2007 en 2008 te laat zijn ingediend. De aanvraag zorgtoeslag voor berekeningsjaar 2006 kon [appellant] tot en met 1 april 2007 indienen, voor berekeningsjaar 2007 tot 1 mei 2009 en voor berekeningsjaar 2008 tot 1 maart 2010.
3. [appellant] betoogt dat hij zijn aanvraag zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 tijdig heeft ingediend. Hij voert hiertoe aan dat in 2005 de aanvragen voor alle gezinsleden in één enveloppe zijn verzonden, en dat, nu een van die aanvragen is behandeld, vast staat dat alle aanvragen tijdig zijn ontvangen. Die aanvragen zien, zo vloeit voort uit artikel 15, vierde lid, van de Awir, mede op de berekeningsjaren volgend op 2006. Dat de Belastingdienst/Toeslagen de drie niet-behandelde aanvragen is kwijt geraakt, kan hem niet worden tegengeworpen, aldus [appellant].
3.1. De enkele stelling dat een aanvraag ter post is bezorgd of is afgegeven, in een geval waarin het bestuursorgaan de aanvraag stelt niet te hebben ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat de aanvraag is verzonden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overige aanvragen zorgtoeslag in dezelfde enveloppe zaten als de behandelde aanvraag en dat deze aanvragen derhalve tijdig zijn ingediend. Dat [appellant] bij de aangifte inkomstenbelasting heeft aangegeven dat hij zorgtoeslag heeft aangevraagd, betekent niet dat de overige aanvragen daadwerkelijk in dezelfde enveloppe zijn verzonden. Dat geldt ook voor de later gevonden kopieën van de aanvragen en de berekeningen daarbij.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag zorgtoeslag, verzonden op 31 juli 2010, in tegenstelling tot het oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen, tijdig is ingediend. Hiertoe voert hij aan dat voor het doen van aangifte inkomstenbelasting 2006 twee keer uitstel is verleend. Dat de aanvraag pas op 20 januari 2011 bij de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen, kan hem niet worden tegengeworpen, aldus [appellant].
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft uiteengezet dat blijkens de gegevens van de inspecteur [appellant] voor het belastingjaar 2006 geen uitstel voor het doen van aangifte inkomstenbelasting is verleend, voor het belastingjaar 2007 uitstel is verleend tot 1 mei 2009 en voor het belastingjaar 2008 tot 1 maart 2010. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze gegevens onjuist zijn. Dat de gegevens van 2006, naar [appellant] stelt, bij de inspecteur verloren zijn gegaan betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen ervan uit had moeten gaan dat het uitstel was verleend tot na 31 juli 2010. In dit verband is van belang dat [appellant] in september 2008 aangifte inkomstenbelasting over het belastingjaar 2006 heeft gedaan. Daaruit vloeit voort dat, zelfs indien wordt uitgegaan van verzending op 31 juli 2010, de aanvraag niet tijdig is ingediend.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013
17-799.