200908684/2/M1.
Datum uitspraak: 18 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Weert,
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) aan [verzoekster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het inzamelen, bewerken, opslaan en overslaan van oud papier, gelegen aan de [locatie] te Weert. Dit besluit is op 21 oktober 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. G.N.P. Beelen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek richt zich tegen voorschrift 1.1.8 en voorschrift 3.3 van de vergunning.
Ontvankelijkheid
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [verzoekster] ten aanzien van voorschrift 3.3 in de bodemprocedure niet-ontvankelijk is, omdat [verzoekster] geen zienswijze over de ontwerpen van de besluiten naar voren heeft gebracht.
2.3.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
[verzoekster] heeft geen zienswijzen naar voren gebracht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat het beroep in de hoofdzaak in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek van [verzoekster] om het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van voorschrift 3.3 dient om die reden te worden afgewezen.
2.3.2. Naar aanleiding van een door een derde belanghebbende naar voren gebrachte zienswijze over het gewijzigde ontwerp van het besluit, is voorschrift 1.1.8 aan de vergunning verbonden. In zoverre kan [verzoekster], naar het oordeel van de voorzitter, redelijkerwijs niet worden verweten geen zienswijze ten aanzien van voorschrift 1.1.8 naar voren te hebben gebracht. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat het beroep in de hoofdzaak in zoverre ontvankelijk is.
Voorschrift 1.1.8
2.4. Ingevolge voorschrift 1.1.8 is het bewerken van metalen, zoals het uitdeuken en buigen van metalen containers, binnen de inrichting niet toegestaan.
2.4.1. [verzoekster] betoogt dat voorschrift 1.1.8 ten onrechte aan de vergunning is verbonden. In dit verband voert zij aan dat bij het inzamelen en verwerken van oud papier vrachtwagens, containers, persen en andere technische installaties worden gebruikt, welke regelmatig onderhoud vergen. Volgens [verzoekster] maakt een onderhoudswerkplaats onderdeel uit van de aanvraag en blijkt verder uit de aanvraag dat metaalbewerkingsmachines aanwezig zijn en opslag van gas en zuurstof voor las- en snijwerkzaamheden plaatsvindt. Hieruit kan volgens [verzoekster] worden afgeleid dat het uitvoeren van kleine reparaties aan containers tot de reguliere onderhoudswerkzaamheden binnen de inrichting behoort. Grote reparaties aan containers vinden volgens [verzoekster] drie tot vier keer per jaar plaats en kunnen daarom als incidentele werkzaamheden worden beschouwd.
Ter zitting is door [verzoekster] naar voren gebracht dat reparatiewerkzaamheden aan containers sinds vele jaren plaatsvinden. De aangevraagde activiteiten zijn volgens [verzoekster] in zoverre niet veranderd ten opzichte van de eerder ten behoeve van de inrichting verleende vergunning. Volgens [verzoekster] volgen de werkzaamheden impliciet uit de aanvraag. [verzoekster] verwijst in dit verband naar blz. 5 van het ontwerp van het besluit van 20 november 2008 waarin staat vermeld dat "[b]ij de afweging tot het stellen van geluidgrenswaarden […] eveneens de bestaande rechten op basis van de eerder verleende milieuvergunning van belang [zijn]. Belangrijk bij de geluidrechten zijn de activiteiten waarvoor vergunninghouder al een geluidruimte heeft gekregen. Aangezien hetzelfde akoestisch rapport, dat eveneens bij de oprichtingsvergunning is gevoegd, thans ook bij de huidige vergunningaanvraag is gevoegd geeft vergunninghouder aan, dat de inrichting geen akoestische wijzigingen heeft ondergaan. De huidige aanvraag afzettend tegen het eerder ingediende akoestisch rapport, zijn er geen verschillen op basis van bedrijfsvoering geconstateerd." Hieruit volgt volgens [verzoekster] dat alle reguliere onderhoudswerkzaamheden, waaronder het repareren van containers, zijn aangevraagd.
Voorts betoogt [verzoekster] als gevolg van voorschrift 1.1.8 onnodig te worden benadeeld, omdat alle voorkomende werkzaamheden aan containers aan derden moeten worden uitbesteed, hetgeen een aanzienlijke kostenpost met zich brengt die zij niet kan dragen. Dit zorgt voor een onwerkbare situatie, mede omdat reparaties in het kader van de verkeersveiligheid direct moeten worden uitgevoerd, aldus [verzoekster].
2.4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat reparatiewerkzaamheden aan containers, zoals het uitdeuken en buigen van metalen containers, niet is aangevraagd. Volgens het college worden in de inrichting met enige regelmaat reparatiewerkzaamheden aan containers uitgevoerd. Het college stelt zich op het standpunt dat met name het uitdeuken, door het slaan met een hamer op metaal, een enorm lawaai geeft. Volgens het college zijn de uitdeuk- en buigwerkzaamheden aan metalen containers niet meegenomen in de berekeningen van het akoestisch rapport behorende bij de aanvraag. Tevens zijn de reparatiewerkzaamheden volgens het college niet te begrijpen als incidentele werkzaamheden, omdat de containers buiten staan en de incidentele werkzaamheden blijkens punt 1.4. van de aanvraag in een gesloten hal plaats vinden. Geluidmetingen tonen aan dat bij het uitdeuken met een hamer van containers de maximale geluidniveaus uit de vergunning van 70 dB(A) worden overschreden, aldus het college.
2.4.3. Ter zitting is komen vast te staan dat reparatiewerkzaamheden aan containers in de inrichting al sinds vele jaren plaatsvinden. Volgens het college staan deze werkzaamheden niet expliciet in de aanvraag vermeld. Volgens [verzoekster] liggen deze werkzaamheden in de aanvraag opgesloten en dient de aanvraag zo te worden gelezen dat deze werkzaamheden wel zijn aangevraagd en ook eerder vergund zijn geweest.
De vragen of deze werkzaamheden wel of niet tot de aanvraag behoren, of wat deze werkzaamheden betreft sprake is van bestaande rechten en of in dat geval aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan, vereisen nader onderzoek en lenen zich niet voor beantwoording in deze procedure en kunnen daardoor eerst in de bodemprocedure aan de orde komen.
Conclusie
2.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen de omstandigheid dat bedoelde werkzaamheden al gedurende lange tijd onder de eerder verleende vergunning hebben plaatsgevonden, en daarbij niet is gebleken van een uit een oogpunt van geluid voor de omgeving onaanvaardbare situatie, ziet de voorzitter, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding ten aanzien van voorschrift 1.1.8 de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.
Proceskosten
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het in het proceskostenformulier vervatte verzoek om vergoeding van de reis- en verblijfkosten van [gemachtigde] en de reiskosten van [persoon] wordt niet ingewilligd, daar de reis- en verblijfkosten van de gemachtigde zijn verdisconteerd in het toegekende bedrag voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en behalve de gemachtigde geen andere vertegenwoordigers van [verzoekster] ter zitting aanwezig waren.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert van 13 oktober 2009, voor zover het voorschrift 1.1.8 betreft;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Weert aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2009
159-537.