200301342/1.
Datum uitspraak: 17 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 27 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], [gemeente],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2001 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2001 heeft appellant, overeenkomstig de onderscheiden adviezen van de Hoor- en Adviescommissie Bezwaarschriften en de commissie Stadsontwikkeling/Onderwijs van 12 december 2001, het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2003, verzonden op 4 februari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 april 2003 heeft [verzoeker] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. F.J. van der Tol, ambtenaar der gemeente, en E. Langendijk, alsmede [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [persoon], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. Bij besluit van 17 april 1997 heeft appellant het bestemmingsplan "Willis" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is in de plaats gekomen van het voorheen geldende, op 19 oktober 1965 vastgestelde, bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak", zoals aangepast bij de op 14 maart 1985 vastgestelde "Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften 1985". Het perceel van [verzoeker], gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente Zaanstad, en het ten zuiden daarvan gelegen perceel maakten in het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak" deel uit van het agrarische gebied en hadden geen woonbestemming. Aan deze percelen zijn in het bestemmingsplan "Willis" de bestemming "Woondoeleinden (WC)" respectievelijk de uit te werken bestemming "Woondoeleinden (UWI)" gegeven. Hiervoor is nog het uitwerkingsplan "Noordereilanden" vastgesteld, dat op 13 juli 2000 onherroepelijk is geworden. Naar aanleiding van de vaststelling van het bestemmingsplan "Willis" en het uitwerkingsplan "Noordereilanden" heeft [verzoeker] haar verzoek om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de WRO, bij appellant ingediend.
Ter beoordeling van het verzoek van [verzoeker] heeft appellant het Adviesbureau Van Montfoort, gevestigd te 's-Gravenhage, verzocht een advies uit te brengen, hetgeen voormeld bureau op 15 februari 2001 heeft gedaan. In het advies is geconcludeerd dat geen waardevermindering van het perceel aan de [locatie] kan worden vastgesteld en dat [verzoeker] per saldo niet in een planologisch nadeliger positie is gekomen. Appellant heeft het verzoek van [verzoeker], onder overneming van dit advies, afgewezen, welk besluit hij in zijn beslissing op bezwaar heeft gehandhaafd.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het (onderdeel van het) bestemmingsplan ten gevolge waarvan [verzoeker] beweerdelijk schade lijdt nog niet onherroepelijk was geworden, omdat de goedkeuring van dit bestemmingsplan met betrekking tot de bestemmingen "Woondoeleinden (UWI)" en "Woondoeleinden (UWII)" in een uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2000 was vernietigd. Het verzoek van [verzoeker] om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de WRO, kwam volgens haar derhalve niet voor inwilliging in aanmerking. Dat het uitwerkingsplan "Noordereilanden" inmiddels wel onherroepelijk is geworden, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat het uitwerkingsplan ingevolge artikel 11, zesde lid, van de WRO geen zelfstandige betekenis toekomt ten opzichte van het bestemmingsplan. De vanwege appellant gemaakte planologische vergelijking, op grond waarvan hij heeft besloten geen schadevergoeding aan [verzoeker] toe te kennen, berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op verkeerde uitgangspunten. Zij heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vanwege een onjuiste toepassing van artikel 49 van de WRO en mitsdien ondeugdelijke motivering vernietigd.
2.5. In de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2000 in de zaak met nr. E01.98.0040 is, zoals appellant terecht heeft aangevoerd, het gedeelte van het bestemmingsplan "Willis" dat in de onderhavige zaak aan de orde is, niet vernietigd, zodat het bestemmingsplan in zoverre onherroepelijk is. De rechtbank is terzake dan ook tot een onjuiste constatering gekomen.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2003 in de zaak met nr. 200200065/1 (AB 2003, 121), dient bij de beoordeling van het verzoek om planschadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de WRO, als peildatum niet meer de datum van onherroepelijk worden, maar het moment van inwerkingtreding van het beweerdelijk schadeveroorzakend besluit – in deze zaak het bestemmingsplan "Willis" – te gelden. Appellant heeft hierop terecht gewezen. In het besluit van 26 april 2001 is, onder overneming van het advies van het Adviesbureau Van Montfoort van 15 februari 2001, uitgegaan van een andere peildatum dan de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Willis". Gelet hierop is de beslissing op bezwaar van 20 december 2001, waarbij het voormelde besluit is gehandhaafd, door de rechtbank terecht vernietigd, zij het niet op juiste gronden.
2.6. Het hoger beroep is, gelet op het vorenoverwogene, gegrond. Nu haar dictum juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij berust, te worden bevestigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij berust.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2003
164-424.