Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op zitting.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd maar slaagt het beroep omdat de naheffingsaanslag te hoog is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende heeft via de parkeerapp de auto per abuis aangemeld in de verkeerde parkeerzone, omdat de parkeerapp de verkeerde zone aangaf. Belanghebbende stelt verder dat hij niet te weinig parkeerbelasting heeft voldaan, omdat in beide zones hetzelfde tarief geldt.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
7. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 21 juni 2024 geparkeerd stond aan het Heilig Hartplein te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (artikel 2, onderdeel a, van de Verordening en artikel 1.1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022).
7.1.
De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende dat hij (voldoende) parkeerbelasting heeft betaald, omdat in beide zones hetzelfde uurtarief geldt, niet. Belanghebbende heeft namelijk in zijn parkeerapp de auto aangemeld in de zone 21875, terwijl de auto geparkeerd stond in de zone 21885. In de zone 21875 geldt het eerste kwartier gratis parkeren. Dit geldt niet voor zone 21885. Belanghebbende heeft, door zijn auto in de verkeerde zone aan te melden, te weinig parkeerbelasting betaald. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.
7.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie geldende parkeerregime. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. Belanghebbende kiest er immers zelf voor om de parkeerbelasting te voldoen via de parkeerapp. De rechtbank is van oordeel dat het foutief invoeren van de gebiedscode in de parkeerapp voor rekening en risico is van belanghebbende. Het lag op de weg van belanghebbende om voorafgaand of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt en binnen welke zone hij parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd.
7.3.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat belanghebbende niet te intentie heeft gehad om te weinig parkeerbelasting te betalen, kan dit niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. De Verordening biedt geen ruimte voor de door belanghebbende gevraagde coulance. De parkeerbelasting is een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet, schuld en intentie geen rol spelen. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting is niet meer dan het alsnog in rekening brengen van de verschuldigde parkeerbelasting en de gemaakte kosten voor de naheffing.
7.4.
Op basis van artikel 10, eerste lid, van de Verordening en Bijlage 1 Tarieven- en kostentabel (onderdeel E Naheffingsaanslag) bedragen de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75, terwijl op de naheffingsaanslag een bedrag van € 57,75 staat vermeld. Dit betekent dat op basis van de Verordening de heffingsambtenaar € 52,75 in rekening mag brengen. Nu belanghebbende – ten onrechte – een tarief van € 57,75 in rekening is gebracht is het beroep van belanghebbende tegen de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag in zoverre gegrond en komt het totaal te betalen bedrag uit op € 54,25.1
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.