RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummers: BRE 21/615 tot en met 21/617
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 op het verzet van
[belanghebbende]
, gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]).
1 Procesverloop
1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg (de heffingsambtenaar), betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2020 voor de objecten [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 23 december 2020, verzonden op 24 december 2020, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 15 februari 2022 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] verschenen.
2 Overwegingen
2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Daarnaast heeft de rechtbank zich kennelijk onbevoegd geacht voor zover het beroep is gericht tegen de ambtshalve beslissing van de heffingsambtenaar.
2.2.
Ter zitting heeft gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat het verzet enkel ziet op de uitspraak van de rechtbank dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn.
2.3.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank dus uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen ongegrond zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.4.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het bezwaar c.q. beroepschrift wel degelijk op tijd is verstuurd. Belanghebbende verzoekt daarbij om een kopie van de gebruikte enveloppe ter controle van de poststempels van PostNL. Ook vraagt belanghebbende hoe en wanneer de heffingsambtenaar voor verzending c.q. bezorging heeft zorggedragen.
Verder stelt belanghebbende dat met de gevolgen van Covid-19/Corona ten onrechte c.q. volstrekt onvoldoende rekening wordt gehouden.
2.5.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslag, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in overeenstemming met artikel 231, eerste lid, van de Gemeente wet). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
2.6.
Niet in geschil is dat de dagtekening van de aanslag 5 februari 2020 is.
2.7.
Het op 20 april 2020 ontvangen bezwaarschrift is daarmee niet tijdig ingediend.
2.8.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De vraag die de rechtbank dan ook voorligt, is of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend.
2.9.
Gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat hem geen waarschuwing is gegeven dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden door de termijnoverschrijding van het bezwaar en dat hem geen mogelijkheid is gegeven om verschoonbare redenen aan te voeren tegen de te late indiening.
2.10.
In een e-mail van de heffingsambtenaar van 24 april 2020 aan de gemachtigde van belanghebbende, over een te plannen hoorzitting, is – voor zover van toepassing – het volgende opgenomen.
“(…) Ik heb overigens afgelopen dinsdag 20 april 2020 per post nog 2 nieuwe bezwaren mbt [belanghebbende] binnengekregen. Deze bezwaren zijn beide niet-ontvankelijk (ondanks jouw datering met 6 maart 2020). Uiteraard neem ik deze wel op in het schema ter bespreking, zoals jij van ons gewend bent kijken wij ambtshalve ook gewoon samen met jou naar die WOZ-waarden (bij deze bezwaren heb ik in het schema al vermeld dat deze bezwaren niet-ontvankelijk zijn (staat in het rood aangestreept)). (…)”
2.11.
Op basis van de mededeling van de heffingsambtenaar tijdens de zitting gaat de rechtbank er van uit dat de ontvankelijkheid van het bezwaar is besproken tijdens de hoorzitting. Dat gemachtigde van belanghebbende dat in zijn eigen verslag van de hoorzitting niet heeft gemeld doet daar niet aan af.
2.12.
De rechtbank oordeelt dat van een professioneel gemachtigde, die al jaren in bezwaar- en beroepsprocedures optreedt waarin soms ook ontvankelijkheidskwesties aan de orde zijn, mag worden verwacht dat hij zo nodig zelf ingaat op de (niet-)ontvankelijkheid.
2.13.
In wat is aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 februari 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding
2.14.
De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de discussie over het materiele geschil ten einde is gekomen bij de uitspraak op bezwaar en in ieder geval toen het beroep kennelijk ongegrond is verklaard. In de uitspraak is geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast is het maar de vraag of, áls er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. Gelet op het feit dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dat tegen dát oordeel schriftelijk geen verzetgronden zijn aangevoerd én op wat tijdens zitting is aangevoerd, is het niet zonder meer aannemelijk dat belanghebbende nog spanning en frustratie had over de WOZ-beschikking en de daarmee samenhangende OZB-aanslag.
Blijkens de door gemachtigde overlegde volmacht zal een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aan gemachtigde toekomen. Uit de stukken blijkt niet dat deze vergoeding aan belanghebbende toekomt. Ook dat is een reden om het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.