uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , domicilie kiezende te [plaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 17 januari 2022.
Overwegingen
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Belanghebbende heeft met dagtekening 17 januari 2022 een brief verstuurd met als onderwerp “bezwaarschrift tegen brief CAPF/21/059R” . Belanghebbende heeft zijn brief van 17 januari 2022 gericht aan een medewerker van de Belastingdienst, die eerdere correspondentie aan belanghebbende heeft gestuurd namens de inspecteur en verzocht om deze door te sturen aan “ [naam inspecteur] inspecteur Belastingdienst”. De in het onderwerp genoemde brief met kenmerk CAPF/21/059R betreft een stuitingsbrief van 24 december 2021 van de ontvanger aan belanghebbende en heeft betrekking op het verlengen van de verjaringstermijn van de aan belanghebbende opgelegde conserverende aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2013. De ontvanger heeft vervolgens bij brief van 18 januari 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat hij de stuitingsbrief als niet verzonden kan beschouwen.
Belanghebbende heeft zijn brief van 17 januari 2022 gericht aan de inspecteur en stelt in beroep dat door de inspecteur niet (tijdig) is beslist op hetgeen hij overigens in zijn brief van 17 januari 2022 heeft vermeld. De brief van 17 januari 2022 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bezwaarschrift in verband met de conserverende aanslag IB/PVV 2013. Belanghebbende heeft immers al een keer bezwaar gemaakt tegen die aanslag, hetgeen heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank. Verder staat tegen de vermindering als gevolg van die uitspraak geen bezwaar en beroep open.1 Wel kan de brief worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de conserverende aanslag IB/PVV 2013, meer specifiek de verminderde beschikking van 30 juni 2018. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
De inspecteur moet op een aanvraag in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 binnen acht weken beslissen. De inspecteur had dus uiterlijk op 14 maart 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is daarom voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 12 augustus 2022 te kennen gegeven dat, behoudens de reactie van de ontvanger op de stuitingsbrief, nog niet is beslist op zijn bezwaarschrift van 17 januari 2022 en heeft gevraagd of hij eerdaags antwoord krijgt of dat hij naar de belastingrechter moet. De rechtbank is van oordeel dat deze brief voldoet aan de vereisten die worden gesteld aan een ingebrekestelling.2 Met deze brief is de inspecteur dus in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Vervolgens heeft belanghebbende op 18 oktober 2022 beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen door de inspecteur. Dit beroep is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk laat ingesteld.
De inspecteur heeft nog geen besluit genomen. Dat is in principe aanleiding om de inspecteur op te dragen dat alsnog te doen. De rechtbank ziet echter aanleiding om in dit geval een andere voorziening te treffen op grond van artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De reden daarvoor is dat de te nemen beslissing naar het oordeel van de rechtbank slechts kan leiden tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.3 De vijfjaarstermijn eindigde voor het jaar 2013 op 31 december 2018. Het verzoek bij brief van 17 januari 2022 is dus te laat ingediend. Een stuitingsbrief voor de invordering maakt niet dat de vijfjaarstermijn wordt verlengd en het verzoek alsnog tijdig is gedaan.
Een verzoek om ambtshalve vermindering dat na afloop van de vijfjaarstermijn is ingediend, moet in behandeling worden genomen als de overschrijding van de vijfjaarstermijn ‘verschoonbaar’ is.4 Van verschoonbare termijnoverschrijding is sprake in de gevallen waarin een belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. Belanghebbende heeft eerder bezwaar kunnen maken en dat ook gedaan. Een nadien opgekomen reden, namelijk dat belanghebbende niet eerder op de hoogte was van wetgeving, kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag kennelijk ongegrond is.
Het beroep is kennelijk gegrond omdat niet tijdig is beslist. Desalniettemin wordt de inspecteur niet opgedragen alsnog een besluit te nemen, gelet op de bijzondere omstandigheid dat het verzoek om ambtshalve vermindering moet worden afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. De rechtbank zal met deze uitspraak alsnog doen wat de inspecteur had moeten doen en de niet tijdig genomen beslissing nemen. De rechtbank benadrukt dat met deze uitspraak alleen wordt beslist op het verzoek van 17 januari 2022. Deze procedure ziet niet op de brief van belanghebbende aan de inspecteur van 2 januari 2023. Deze brief ligt ter behandeling bij de inspecteur.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart wegens het niet tijdig beslissen door de inspecteur, moet de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek tot ambtshalve vermindering van de conserverende aanslag IB/PVV 2013;
- wijst het verzoek om ambtshalve vermindering van de conserverende aanslag IB/PVV 2013 af;
- draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 12 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
1 Artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2 Zie Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1121, rechtsoverweging 4.4.
3 Artikel 45aa, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
4 Artikel 60 van de AWR in samenhang met artikel 6:11 van de Awb. Zie Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871.
5 Zie Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: