RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 23794
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 augustus 2007
in de zaak van:
[Eiser],
geboren op [geboortedatum] 1977, van Soedanese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. C.G.A. van Meel, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Bij besluit van 21 april 2006 heeft verweerder de aan eiser voor onbepaalde tijd verleende verblijfsvergunning asiel ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit op 16 mei 2006 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 april 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 29 maart 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Met ingang van 29 maart 1999 is eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet (Vw) verleend. Met ingang van 29 maart 2002 is deze vergunning omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 29 maart 2004 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2.3 Op 3 december 2004 heeft Bureau Land en Taal een notitie opgesteld. In de notitie wordt gesteld dat analyse van eisers dossier aanwijzingen heeft opgeleverd dat eiser mogelijk Nuba en Nuba-gebergte niet correct heeft opgegeven als etniciteit en herkomst.
2.4 Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het verzoek tot naturalisatie wordt aangehouden, nu verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie. De brief vermeldt dat nader onderzoek naar de eerder verleende verblijfsvergunning essentieel wordt geacht.
2.5 Op 14 maart 2005 heeft eiser zijn medewerking verleend aan een taalanalyse.
2.6 Bij brief van 15 maart 2005 heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser onaangenaam verrast was door de wijze van afnemen van de taalanalyse. Het gehoor had het karakter van een verhoor en er werd met duidelijk ongeloof ingegaan op een aantal elementen van het relaas dat tot de asielbeslissing heeft geleid. Doordat er werd vertaald tijdens het gehoor traden er tevens fouten op, aldus de brief.
2.7 In het op 12 augustus 2005 opgemaakte rapport taalanalyse wordt geconcludeerd dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Soedan maar op grond van zijn spraak en landenkennis eenduidig niet herleidbaar is tot de Nuba-bergen, alsmede dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot een Nuba-bevolkingsgroep behoort.
2.8 Verweerder heeft de vergunning ingetrokken omdat, gelet op de uitkomst van de taalanalyse, eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt terwijl bekendheid met die gegevens tot afwijzing van de asielaanvraag en van de verlenging daarvan zou hebben geleid. Gelet op het verband dat eiser heeft gelegd tussen zijn asielrelaas en zijn herkomst en etniciteit wordt aan het gehele vluchtrelaas van betrokkene door verweerder geen geloof meer gehecht.
2.9 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Eiser wist niet wat de bedoeling van de taalanalyse was en de analyse vond op een voor eiser intimiderende wijze plaats. Hierdoor heeft eiser niet alles kunnen zeggen over zijn herkomst. Eiser heeft dit tijdens het nader gehoor van 23 november 2005 willen rechtzetten. Daartoe werd hem de mogelijkheid niet geboden. Aan de deskundigheid van de taalanalist wordt ernstig getwijfeld, nu het wel degelijk mogelijk is dat een Nuba alleen Arabisch spreekt en geen kennis heeft van zijn stamtaal. De overgelegde verklaringen van [getuige 1] ([getuige 1]) en [getuige 2] ([getuige 2]) bevestigen dit. De door eiser overgelegde documenten uit Soedan bevestigen eveneens dat eiser tot de Nuba behoort en uit [geboorteplaats] afkomstig is. Door onverkort vast te blijven houden aan de uitkomsten van de taalanalyse, en eiser niet nader te horen over zijn herkomst, noch de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen dan wel de overgelegde documenten op echtheid te onderzoeken, heeft verweerder in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld, aldus eiser.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiser is uitgelegd wat de taalanalyse inhield en dat niet is gebleken dat de analyse op een voor eiser intimiderende wijze heeft plaatsgevonden. Het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse is onvoldoende om verweerder ervan te doen weerhouden de conclusie uit de analyse over te nemen. Een contra-expertise is een geëigend middel om de uitkomsten van de taalanalyse te weerleggen en eiser heeft nagelaten een contra-expertise te laten uitvoeren. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kunnen aan de conclusie van de taalanalyse geen afbreuk doen nu zij geen taalanalisten zijn. Voorts zijn de door eiser overgelegde documenten uit Soedan niet in strijd met de taalanalyse. Uit die documenten blijkt alleen dat eiser in [geboorteplaats] geboren zou zijn en niet dat hij daadwerkelijk tot dat gebied is te herleiden. Gelet op de uitkomst van de taalanalyse als ook op hetgeen eiser in zijn asielrelaas over zijn (familie)verleden heeft verteld, is het zeer onwaarschijnlijk dat eiser geen enkele Nuba-stamtaal spreekt.
2.11 Bij brief van 21 maart 2007 heeft eiser onder meer een verklaring van drs. P. Doornbos (Doornbos) van 31 oktober 2006 en een dossieranalyse van de Taalstudio te Amsterdam overgelegd.
2.12 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze stukken te laat zijn ingediend en door de rechtbank niet in haar besluitvorming kunnen worden betrokken. Voorzover de rechtbank deze stukken wel in haar overwegingen betrekt, merkt verweerder op dat deze aan het besluit niet kunnen afdoen, nu het enkel kritische kanttekeningen bij de uitkomst van de taalanalyse zijn. Er is pas sprake van een contra-expertise als eiser een taalanalyse heeft laten uitvoeren. Een dossieranalyse van de Taalstudio is daartoe onvoldoende.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.13 Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid.
2.14 Blijkens het bestreden besluit is als gevolg van de notitie van Bureau Land en Taal van 3 december 2004 alsnog twijfel ontstaan over de etniciteit en herkomst van eiser. Uit de notitie maakt de rechtbank op dat de twijfel bij verweerder is ontstaan doordat eiser tijdens het gehoor in de asielprocedure heeft aangegeven geen stamtaal te spreken.
2.15 Gelet op de gerezen twijfel kon verweerder onderzoeken of eiser bij de asielaanvraag onjuiste informatie had verstrekt. Eén van de daartoe aan verweerder ter beschikking staande onderzoeksmethoden is de taalanalyse.
2.16 Voor het verrichten van een taalanalyse is de medewerking van de vreemdeling nodig. De vreemdeling is hiertoe niet verplicht. Indien de vreemdeling in een situatie als de onderhavige besluit niet mee te werken aan de taalanalyse, kan er ook geen uitkomst zijn die voor de vreemdeling negatief zou kunnen uitpakken. Verweerder dient dan via andere weg aannemelijk te maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.
2.17 Indien de vreemdeling gevraagd wordt vrijwillig mee te werken aan een onderzoek dat als gevolg kan hebben dat verworven verblijfsrechten worden ingetrokken, dient verweerder op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel over dat onderzoek de grootst mogelijke openheid naar de vreemdeling te betrachten. Verweerder dient aan de vreemdeling uit te leggen dat hij een onderzoek is gestart naar het mogelijk verstrekt hebben van onjuiste gegevens, welke consequenties dat onderzoek voor de vreemdeling kan hebben, welke positie de vreemdeling in dat nader onderzoek heeft en welke bijdrage van de vreemdeling in het nader onderzoek wordt verwacht. Deze uitleg dient - met in acht neming van een redelijke termijn - plaats te vinden voorafgaand aan het onderzoek opdat de vreemdeling zich bewust is van het doel en de strekking daarvan.
2.18 De rechtbank is van oordeel dat verweerder die vereiste zorgvuldigheid in de onderhavige zaak niet heeft betracht en overweegt daarbij als volgt.
2.19 Verweerder heeft voorafgaand aan de taalanalyse niet duidelijk aan eiser uitgelegd dat verweerder een onderzoek was gestart naar het hebben verstrekt van onjuiste gegevens over afkomst en etniciteit. Uit de brief van 21 december 2004 wordt dit niet duidelijk. Eiser heeft verweerder bij fax, bij verweerder op 31 januari 2005 binnengekomen, ook om uitleg gevraagd over het door verweerder gestarte onderzoek. Uit de telefoonnotitie van 9 februari 2005 van de heer Koedam van de IND volgt niet dat aan eiser openheid van zaken is gegeven. Uit de notitie blijkt immers niet meer dan dat er tussen Koedam en de gemachtigde van eiser is gesproken over het uitvoeren van een taalanalyse en niet dat verweerder met de taalanalyse een volledige heroverweging van de herkomst van eiser in Soedan zelf voorstond, omdat aan eisers etniciteit en herkomst werd getwijfeld.
2.20 Eiser heeft ter zitting verklaard in de veronderstelling te hebben geleefd dat de taalanalyse zou worden afgenomen om te bezien of eiser daadwerkelijk uit Soedan kwam. Deze stelling vindt ondersteuning in de brief van de gemachtigde van eiser van 15 maart 2005, daags na de uitvoering van de taalanalyse. De gemachtigde schrijft, naar aanleiding van de tijdens de taalanalyse aan eiser gestelde vragen over diens herkomst, aan verweerder “Ik heb van u begrepen dat de taalanalyse het wapen is waarmee een aantal evidente bedriegers van buiten Soedan uitgezuiverd moeten worden.”.
2.21 Dat aan eiser, zoals in het besluit wordt gesteld, tijdens de taalanalyse is uitgelegd dat het om een onderzoek naar de herkomst van eiser in Soedan ging, wordt door verweerder niet nader onderbouwd. Ook volgt hier niet uit dat eiser er op dat moment ook op is gewezen dat het onderzoek is gestart omdat getwijfeld wordt aan de bij de asielaanvraag verstrekte gegevens, welke consequenties het onderzoek voor eiser kan hebben, welke positie eiser in dat nader onderzoek heeft en welke bijdrage van eiser wordt verwacht. Bovendien kan een uitleg tijdens de taalanalyse niet in de plaats worden gesteld van de vereiste openheid voorafgaand aan het onderzoek. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser niet, met inachtneming van een redelijke termijn voorafgaand aan het uitvoeren van de taalanalyse, heeft uitgelegd wat verweerder met de taalanalyse beoogde te onderzoeken, welke consequenties dat onderzoek voor eiser kon hebben, welke positie eiser in dat onderzoek had en welke bijdrage van hem in de taalanalyse werd verwacht. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de wijze waarop verweerder eiser op het uitvoeren van de taalanalyse heeft voorbereid en de wijze waarop de taalanalyse is verricht, onzorgvuldig is geweest. In die omstandigheden mocht verweerder dan ook niet op de conclusie van de taalanalyse afgaan.
2.22 Voorts is de rechtbank ook om de volgende reden van oordeel dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste is genomen.
2.23 Verweerder heeft zich, voor de onderbouwing van het standpunt dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt, gebaseerd op de uitkomst van de taalanalyse. Verweerder heeft gesteld van deze uitkomst te hebben mogen uitgaan nu eiser hiertegen slechts kritische kanttekeningen heeft geplaatst en geen contra-expertise heeft laten opstellen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) inzake taalanalyses.
2.24 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State (o.m. in een uitspraak van 8 april 2004, JV 2004/218) mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van taalanalyses uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan. In de regel kan slechts een contra-expertise concrete aanknopingspunten bieden. Het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitvoering van de taalanalyse is daartoe onvoldoende. Door het achterwege laten van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel aan de identiteit en nationaliteit bestaan.
2.25 Bij een taalanalyse wordt de herkomst van de vreemdeling op twee onderdelen getoetst: via de spraak van de vreemdeling en via de door de vreemdeling verstrekte informatie over zijn herkomstgebied.
2.26 De rechtbank constateert dat niet in geding is dat eiser geen stamtaal beheerst. Evenmin is in geding dat uit eisers spraak niet kan worden afgeleid dat eiser een Nuba uit het Nuba-gebergte is. In geding daarentegen is of dit tot de conclusie moet leiden dat eiser geen Nuba uit het Nuba gebergte is.
2.27 De rechtbank is van oordeel dat in de situatie waarin er geen twijfel is over het spraakgebruik van de vreemdeling, maar de daaruit te trekken conclusies onderwerp van geschil vormen, een contra-expertise in de vorm van een taalanalyse niet het geëigende instrument is voor het bieden van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de door verweerder verrichte taalanalyse. Een contra-expertise in de vorm van een taalanalyse zal wat betreft de spraak van eiser immers geen zinvolle toevoeging opleveren. In een dergelijke situatie moeten dan, gelijk eiser stelt, andere wegen openstaan om aan te kunnen tonen dat de in het rapport taalanalyse getrokken conclusies niet de juiste zijn, dan wel hoeven te zijn.
2.28 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], afkomstig uit Soedan, als ook twee documenten uit Soedan. Na het bestreden besluit heeft eiser ter onderbouwing een aantal andere stukken overgelegd. De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de vraag of de na het bestreden besluit overgelegde stukken bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
2.29 Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft partijen de mogelijkheid om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Naar vaste jurisprudentie dient het hierbij te gaan om stukken ter toelichting van eerder voorgedragen beroepsgronden (AbRS, 22 november 2005, AB 2006/14). De rechtbank stelt voorts vast dat eiser zich vanaf het begin op het standpunt heeft gesteld dat hij een Nuba uit het Nuba-gebergte is en dat hij door de gedwongen arabisering geen stamtaal meer spreekt noch spraaktechnisch tot het Nuba-gebergte is te herleiden. Eiser heeft in de procedure voorafgaand aan het besluit aangekondigd dat hij dit standpunt zowel door de uitkomsten van een contra-expertise als door bevindingen van andere deskundigen wilde laten onderbouwen. Eiser heeft daartoe binnen de door verweerder gestelde termijn om uitstel van het indienen van een contra-expertise gevraagd als ook aangegeven dat de door eiser gewenste deskundigen buiten Nederland verbleven, zodat eiser pas op een later tijdstip met de gewenste onderbouwing kon komen. Op 21 maart 2007 heeft eiser de verklaring van Doornbos als ook het eerste deel van het onderzoek door de Taalstudio aan verweerder doen toekomen. Eiser heeft bij die gelegenheid tevens een publicatie van dr. O.M. Shurkian en een verklaring van drs. M. Aldukhri gevoegd. Al deze stukken behandelen de (gedwongen) arabisering van Nuba in het Nuba-gebergte en de spraaktechnische gevolgen daaruit voor met name jonge Nuba. De door eiser op 21 maart 2007 overgelegde stukken beschouwt de rechtbank dan ook als nadere onderbouwing van het door eiser eerder ingenomen standpunt. Deze stukken zijn voorts met inachtneming van de termijn van artikel 8:58, eerste lid, Awb ingediend zodat de rechtbank ze bij de beoordeling zal betrekken.
2.30 Ten aanzien van de vraag of de door eiser overgelegde stukken concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de door verweerder verrichte taalanalyse bieden, oordeelt de rechtbank als volgt.
2.31 Doornbos, tussen 1976 en 1990 antropologisch onderzoeker in Soedan en werkzaam op de universiteit van Khartoum, thans werkzaam in de internationale hulpverlening als desk officer en veldstaf voor onder meer het Rode Kruis, beschrijft dat en hoe de (al dan niet gedwongen) arabisering van Nuba heeft kunnen leiden tot een volledig accentloos spreken van het Arabisch als ook het niet meer kennen door Nuba van de eigen stamtaal. Doornbos verklaart tevens dat de door eiser aangedragen familieomstandigheden passen in het door hem geschetste beeld van de arabisering van Nuba.
2.32 De Taalstudio geeft in haar analyse aan dat de kwaliteit van het rapport taalanalyse onvoldoende is en dat de taalanalist kennelijk is uitgegaan van de verkeerde premisse dat een Nuba per definitie niet volledig gearabiseerd kan zijn. Volgens de Taalstudio is het bekend dat als gevolg van vele tientallen jaren van arabisering in het Nuba-gebied, inmiddels veel (jonge) mensen geen stamtaal meer beheersen en alleen Arabisch spreken.
2.33 De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren dat zij uit [geboorteplaats] afkomstig zijn, dat zij (de familie van) eiser aldaar hebben leren kennen en dat zij, vanwege de gedwongen arabisering, hun eigen stamtaal niet spreken.
2.34 Shurkian, voorzitter van de Nuba Mountains Solidarity Abroad te Londen, verhaalt over gedwongen arabisering en het als gevolg daarvan teloorgaan van de Nuba-stamtalen.
2.35 De rechtbank constateert aldus dat eiser onder meer met deskundigenberichten heeft onderbouwd dat het feit dat eiser spraaktechnisch niet tot het Nuba-gebergte of een Nuba-bevolkingsgroep is te herleiden niet zonder meer betekent dat eiser geen Nuba is of niet uit het Nuba-gebergte afkomstig is. In zoverre is de rechtbank van oordeel dat eiser concrete aanknopingspunten heeft geboden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de taalanalyse voorzover deze gebaseerd zijn op het spraakgedeelte. Door deze conclusie over te nemen zonder nader onderzoek te hebben verricht, heeft verweerder in strijd gehandeld met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding.
2.36 Naar de Afdeling in een uitspraak van 9 februari 2007 (200606173/1) heeft overwogen, betekent het bieden van concrete aanknopingspunten ten opzichte van het spraakgedeelte evenwel nog niet dat verweerder daardoor niet van de juistheid van de taalanalyse heeft kunnen uitgaan. Indien de conclusie van de taalanalyse mede is gebaseerd op de door de vreemdeling verstrekte kennis van het herkomstgebied, dan dient de vreemdeling eveneens concrete aanknopingspunten te bieden om dat gedeelte van de taalanalyse te doen betwijfelen.
2.37 Eiser heeft aangegeven dat hij, gelet op de wijze waarop de taalanalyse is uitgevoerd, weinig informatie over zijn herkomst(gebied) heeft kunnen verstrekken. De rechtbank stelt vast dat indien verweerder voorafgaand aan het taalanalyse-gesprek de onder 2.17 vermelde noodzakelijke openheid had betracht, eiser tijdens het taalanalyse-gesprek niet zou zijn overvallen door de vragen omtrent zijn herkomst(gebied). Nu niet valt uit te sluiten dat eiser als gevolg van de onzorgvuldige voorbereiding zoals overwogen onder 2.18 tot en met 2.22 niet volledig over zijn herkomstgebied heeft kunnen vertellen, kan verweerder niet in redelijkheid aan eiser tegenwerpen dat hij op dit punt te weinig informatie aan verweerder heeft verschaft.
2.38 Eiser heeft tijdens het nader gehoor van 23 november 2005 alsnog willen aantonen dat hij kennis droeg over zijn herkomstgebied. Deze mogelijkheid is hem blijkens het rapport van nader gehoor niet geboden, waarbij als reden werd opgegeven dat hij hiervoor tijdens het taalanalyse-gesprek de gelegenheid had gekregen.
2.39 De rechtbank stelt vast dat verweerder zich blijken het voorgaande uitsluitend op de uitkomsten van de taalanalyse heeft verlaten, zonder eiser in de gelegenheid te stellen om alsnog informatie over zijn herkomstgebied te verstrekken. Aldus heeft verweerder ook op dit punt niet zorgvuldig gehandeld.
2.40 Gelet op het voorgaande treft eisers beroep doel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Het besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.41 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 322,- per punt en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
3.1 De rechtbank:
3.2 verklaart het beroep gegrond;
3.3 vernietigt het bestreden besluit;
3.4 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, mrs. J.P. Smit en J.I. de Vreese-Rood, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en op 22 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit, griffier.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.