4 Waardering van het bewijs
4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 1)
Het onder 1 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie, is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feiten 2, 3 en 4)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de overige feiten. Daartoe is ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde primair aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de in de woning aan [adres 1] (hierna ook te noemen: de woning) aangetroffen verdovende middelen.
Subsidiair is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat enkel de hoeveelheid cocaïne die op de verwarming van deze woning lag bewezen kan worden verklaard.
Ten slotte heeft de verdediging ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde over de herkomst van het contante geldbedrag aangevoerd dat de verdachte in totaal € 10.800,- heeft uitgeleend aan zijn broer en dat hij dit in contanten heeft teruggekregen. Voorts had hij de dollars over van een vakantie en is ook dit bedrag niet afkomstig uit enig misdrijf. Het overige geldbedrag dat in beslag is genomen door politie en justitie is niet van hem. Tot besluit heeft de verdediging erop gewezen dat naast de verdachte en zijn moeder ook de broer van de verdachte toegang tot de woning heeft en dat zijn broer geen onbekende is van politie en justitie.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 21 februari 2024 is naar aanleiding van een MMA-melding de woning van de verdachte aan [adres 1] doorzocht. De verdachte was op dat moment alleen thuis en hij lag tijdens het binnentreden van deze woning te slapen in zijn slaapkamer. Tijdens deze doorzoeking zijn in de woonkamer, de slaapkamers, de keuken, de berging en in de bij de woning behorende schuur verdovende middelen en andere goederen die worden gebruikt bij het verwerken van verdovende middelen, zoals een drugspers en gripzakjes, aangetroffen.
Voorhanden hebben van cocaïne/heroïne (feit 2) en hennep/hasj (feit 3)
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn moeder ten tijde van het delict stonden ingeschreven op [adres 1]. De verdachte was bovendien aanwezig op het moment dat de doorzoeking plaatsvond. In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat bewoners van een woning wetenschap hebben van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Dat kan anders zijn onder bijzondere omstandigheden, maar daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
Gelet op de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen (bijvoorbeeld op meerdere plekken in de keuken en ook in de woonkamer), kan het in dit geval ook niet anders zijn dan dat de verdachte daarvan wetenschap moet hebben gehad en feitelijke macht over de verdovende middelen kon uitoefenen, in die zin dat hij daarover ook kon beschikken.
De verklaring van de verdachte – dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en zijn suggestie dat zijn broer hier mogelijk iets mee te maken heeft – acht de rechtbank onvoldoende geloofwaardig. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de verdachte ter zitting in eerste instantie heeft verklaard dat hij samen met zijn moeder in de woning verbleef. Dit vindt bevestiging in de verklaring van de moeder van de verdachte, die daarin voorts heeft aangegeven dat de broer van de verdachte niet in de woning zou wonen maar zou verblijven bij zijn vriendin en kind. Pas op een later moment ter terechtzitting heeft de verdachte zijn verklaring aangepast en heeft hij zijn broer als medebewoner genoemd. Daarbij komt dat de verdovende middelen verspreid over de woning lagen, onder meer op plekken die zichtbaar waren.
Gelet op het voorgaande en de overige goederen die naast de verdovende middelen in de woning en daarbij behorende schuur zijn aangetroffen, zoals een weegschaal, een drugspers, een tas met persmallen en -attributen en een grote hoeveelheid gripzakjes, zijn er ook aanwijzingen dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met het verwerken van de verdovende middelen. Echter nu nader onderzoek door de politie naar het verwerken en verhandelen van drugs ontbreekt, zal de rechtbank alleen het voorhanden hebben van de verdovende middelen bewezen verklaren.
Witwassen van een contant geldbedrag (feit 4)
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de in beslag genomen bedragen van
€ 19.390,- en $ 1.100,- sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Dat vermoeden vloeit voort uit de omstandigheden waaronder de bedragen zijn aangetroffen. Het aanzienlijke geldbedrag lag in contanten verspreid in de woning. Daarnaast werd in die woning een hoeveelheid verdovende middelen en andere goederen die worden gebruikt bij het verwerken van verdovende middelen aangetroffen.
Van de verdachte mag dan ook een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld worden verlangd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, die hij over het geldbedrag van € 10.800,- heeft gegeven, niet als een zodanige verklaring kan worden aangemerkt. Hoewel de verdediging ter terechtzitting stukken heeft overlegd waaruit zou moeten blijken dat door de verdachte overboekingen aan zijn broer en diens vriendin zijn gedaan, kan op basis daarvan niet worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van een lening. Er is immers geen geldleningsovereenkomst of verklaring van broer en schoonzus overgelegd. Daarnaast is niet toegelicht waarom het geldbedrag door de broer van de verdachte in contanten zou zijn terugbetaald en wordt dit onvoldoende geïllustreerd met de namens hem overgelegde stukken. Door pas op zitting te verklaren over de herkomst van het contante geldbedrag heeft de politie hier geen nader onderzoek naar kunnen doen, waardoor deze geen bevestiging heeft kunnen vinden in onderzoeksresultaten. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste in de risicosfeer van de verdachte ligt. De rechtbank ziet geen aanleiding om het openbaar ministerie te gelasten om hier thans nog nader onderzoek naar te laten doen. De verklaring van de verdachte en de overgelegde stukken zijn daarvoor in dit stadium van de procedure te mager.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat al het aangetroffen geld, waaronder het geldbedrag van € 10.800,-, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De geldbedragen zijn grotendeels aangetroffen in kleding gelegen in de slaapkamer van de verdachte. Een kleiner deel van het geld is aangetroffen in een andere slaapkamer in stukken herenkleding. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn moeder verbleef in de woning volgt de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat het overige contante geldbedrag niet van hem is, niet.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 21 februari 2024 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, te weten een pistool van het merk Zoraki model M906, kaliber 7.65mm envoor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 21 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 192,3 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en 18,9 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 21 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.257,06 gram hennep en 68,1 gram hasj, zijnde hennep en hasj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, ;
4.
hij op 21 februari 2024, te Rotterdam een totaal contant geldbedrag, te weten
- 19.390 euro (10.000,- en 4.960,- en 1.800,- en 1.230,- en 700,- en 665,- en 35,- euro) en- 1.100 dollar,
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5 Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4. witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 4:
* 7) 1011,96 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 1])
* 8) 1800 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 2])
* 1) 10000 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 3])
* 2) 700 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 4])
* 3) 1230 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 5])
* 4) 35 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 6])
* 5) 4960 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 7])
* 6) 665 EUR IBG 21-02-2024 (Omschrijving: [proces-verbaalnummer 8]).
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en mr. H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te Rotterdam een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, te weten een pistool van het merk Zoraki model M906, kaliber 7.65mm en/of (voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten een of meer kogelpatronen, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 250,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 18,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2024 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1.257,06 gram hennep en/of 68,1 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasj, zijnde hennep en/of hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 21 februari 2024, te Rotterdam (van) een totaal contant geldbedrag, te weten
- 19.390 euro (10.000,- en/of 4.960,- en/of 1.800,- en/of 1.230,- en/of 700,- en/of 665,- en/of 35,- euro) en/of
- 1.100 dollar,
althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.