Rechtbank Rotterdam
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672181 / FA RK 24-360
Beschikking van 14 maart 2024 over het ouderlijk gezag
[naam man]
,
hierna te noemen de man, wonende te [woonplaats] .
advocaat: mr. M.J. Boers, kantoorhoudende te ’s-Gravenzande,
[naam vrouw]
,
hierna te noemen: de vrouw, wonende te [woonplaats] ,
2 De vaststaande feiten
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] .
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt door de vrouw uitgeoefend.
2.5.
Bij beschikking van 20 juli 2020 van de kinderrechter van deze rechtbank is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 juli 2021. Deze maatregel is op 15 juli 2021 verlengd tot 20 juli 2022. Naar aanleiding van een te laat opgepakt verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te beëindigen heeft de Raadopnieuw onderzoek gedaan en in 2023 opnieuw de ondertoezichtstelling verzocht. Dat verzoek is op 16 maart 2023 toegewezen en [voornaam minderjarige] is onder toezicht gesteld tot 16 september 2023. Bij beschikking van 25 augustus 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 maart 2024.
2.6.
Bij dezelfde beschikking van 25 augustus 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank is een machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de man zonder gezag verleend, met ingang van 25 augustus 2023 tot 16 maart 2024.
3 De beoordeling
Verzoek gezagswissel / gezamenlijk gezag
3.1.
De man heeft primair verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan hem toekomt, subsidiair heeft hij verzocht te bepalen dat hij naast de vrouw belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.2.
De vrouw is niet ter zitting verschenen. Vastgesteld is dat de vrouw op de juiste wijze is opgeroepen.
3.3.
De Raad en de GI hebben ter zitting aangegeven zich te kunnen vinden in het primaire verzoek van de man, te weten dat voortaan alleen aan hem het gezag toekomt over [voornaam minderjarige] . Gezien wordt dat er bij de vrouw sprake is van langdurige (verslavings)problematiek waardoor zij onvoldoende in staat is om in de noodzakelijke zorg voor [voornaam minderjarige] te voorzien. Ook wanneer er sprake zou zijn van gezamenlijk gezag, blijft de huidige problematiek in stand, want moeder is onbetrouwbaar in het nakomen van afspraken en vaak onbereikbaar.
3.4.
Gelet op het verzoek van de man doet de situatie zich voor dat de rechtbank zich moet uitlaten over de vraag aan wie van beide ouders met het oog op het belang van het kind het ouderlijk gezag het best kan worden opgedragen.
3.5.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de vrouw uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten, dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
3.6.
Bij de beoordeling van een verzoek van de tot het gezag bevoegde vader van het kind om hem met toepassing van het in art. 1:253c leden 1 en 2 BW bepaalde met het gezag te belasten in de plaats van de moeder, dient de rechter, in het licht van hetgeen in het belang van het kind wenselijk is, de mogelijkheden die ieder van de ouders aan het kind biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het ouderlijk gezag het best kan worden opgedragen. Bij de beoordeling daarvan zal tevens rekening moeten worden gehouden met mogelijke nadelen die voor het kind verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het ouderlijk gezag en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie.
3.7.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd als gevolg van de persoonlijke (verslavings)problematiek van de vrouw. Vanwege de grote zorgen over de opvoedsituatie van [voornaam minderjarige] bij de vrouw verblijft [voornaam minderjarige] al langere tijd bij de man. De plaatsing van [voornaam minderjarige] bij de man is sinds augustus 2023 met een machtiging van de kinderrechter geformaliseerd. De rechtbank stelt vast dat het de GI al geruime periode niet meer lukt met de vrouw in contact te treden. De vrouw kampt al lange tijd – in ieder geval al sinds 2017 / 2018 maar mogelijk al sinds de geboorte van [voornaam minderjarige] met – terugkerende – verslavingsproblematiek. De vrouw wil echter niet structureel meewerken aan de hulpverlening, wat ertoe leidt dat er nog altijd onvoldoende zicht is op de opvoedsituatie bij de vrouw. De vrouw is ook recent (december 2023) onder invloed geweest tijdens een omgangsmoment met [voornaam minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat er veiligheidsafspraken zijn gemaakt, welke vervolgens aantoonbaar niet worden nageleefd.
3.8.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de vrouw al langere tijd onvoldoende uitvoering geeft aan haar gezag. De vrouw is niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn weer te dragen. Het is de vrouw in de afgelopen jaren niet althans onvoldoende, gelukt om haar persoonlijk situatie op orde te krijgen. Ondanks jaren ondertoezichtstelling heeft de GI op dit moment geen zicht op de mate waarin de vrouw bescherming en veiligheid biedt, in de basale verzorging voorziet, regels en grenzen stelt en stabiliteit biedt. Evenmin is er zicht op de verslaving van de vrouw, de fysieke en emotionele beschikbaarheid van moeder en op haar sociale netwerk. Zij is ook onvoldoende betrouwbaar gebleken in het nakomen van de noodzakelijke (veiligheids)afspraken. Alle pogingen om toe te werken naar een (gedeeltelijke) thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] zijn mede hierop gestrand. De communicatie tussen de ouders is zelfs zodanig zorgwekkend dat ook gezamenlijke uitoefening van het gezag problematisch zal zijn. Met name de omstandigheid dat de moeder blijvend onbetrouwbaar is in haar bereikbaarheid en het nakomen van afspraken, maakt gezamenlijke gezagsuitoefening te kwetsbaar en niet in het belang van [voornaam minderjarige] .
3.9.
[voornaam minderjarige] verblijft al langere tijd bij de man. De man is in staat gebleken om de belangen van [voornaam minderjarige] adequaat te waarborgen en, indien nodig, passende hulpverlening voor hem in te zetten. Ook wordt gezien dat de man in staat wordt geacht om de nodige praktische zaken voor [voornaam minderjarige] te regelen, maar dat hierbij vaak belemmering ontstaan omdat de vrouw haar medewerking hieraan niet verleend. Het perspectief van [voornaam minderjarige] is gelegen bij de man. Om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van [voornaam minderjarige] te waarborgen en om alle betrokkenen duidelijkheid te bieden omtrent het perspectief en de gezagsuitoefening van [voornaam minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat de man wordt belast met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] . De rechtbank acht hier met name van belang dat voor [voornaam minderjarige] al geruime tijd een situatie bestaat waarin hij zelf in meer of mindere mate verantwoordelijk lijkt te zijn voor verhoudingen tussen hem en zijn ouders.
3.10.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:253c, eerste lid, van het BW is voldaan. De rechtbank zal het gezag van de vrouw over [voornaam minderjarige] beëindigen en de man belasten met het (eenhoofdig) gezag over [voornaam minderjarige] .
3.11.
De rechtbank merkt hierbij op dat de vrouw een belangrijke rol zal blijven spelen in het leven van [voornaam minderjarige] . Het is dan ook van belang dat de omgangsmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw in de komende periode worden voortgezet. Om [voornaam minderjarige] de nodige voorspelbaarheid te bieden is het noodzakelijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de omgangsmomenten en dat deze afspraken door de vrouw worden nagekomen. Ondanks de omstandigheid dat er sprake is van een moeilijke communicatie tussen de ouders en het hen niet altijd lukt om op een constructie wijze afspraken te maken in het belang van [voornaam minderjarige] , acht de rechtbank het positief dat de man het lukt om de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vrouw te faciliteren.
3.12.
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de vrouw als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de opvolger in het bewind, ervan uitgaande dat de vrouw het bewind voerde over het vermogen van [voornaam minderjarige] .
3.13.
De man heeft subsidiair verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn.
3.14.
Nu de man met het gezag is belast en het gezag van de vrouw is beëindigd, kan de man de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wijzigen. Het verzoek behoeft geen nadere bespreking en beslissing meer en zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
3.15.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draag.
4 De beslissing
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vrouw] , geboren op [geboortedatum 2] 1980, te [geboorteplaats 2] (Venezuela) over [voornaam minderjarige] ;
4.2.
belast de man, te weten [naam man], met het gezag over de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ;
4.3.
veroordeelt de moeder aan de vader rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] te doen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in aanwezigheid van A.J.E. van der Veer als griffier, en op schrift gesteld op 8 april 2024.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.