Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2023:2169

Rechtbank Rotterdam
14-03-2023
16-03-2023
10/238503-22
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal met geweld, ten gevolge waarvan het slachtoffer een dag later is overleden. Het overlijden van het slachtoffer kan worden toegerekend aan het handelen van de medeverdachte. Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 185 dagen waarvan een gedeelte voorwaardelijk. Vordering benadeelde partij toegewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3

Parketnummer: 10/238503-22

Datum uitspraak: 14 maart 2023

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:

[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,

raadsvrouw mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp.

1. Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2023.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de (pro forma) terechtzittingen van 21 december 2022 en 28 februari 2023 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3. Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:

  • -

    vrijspraak van het primair ten laste gelegde;

  • -

    bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;

  • -

    veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4. Waardering van het bewijs

4.1.

Vrijspraak zonder nadere motivering (primair medeplegen)

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde (medeplegen van diefstal met geweld c.q. afpersing) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

4.2.

Bewijswaardering (subsidiair medeplichtigheid)

4.2.1.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van een van de feiten die aan haar ten laste worden gelegd. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het door de medeverdachte begane feit heeft bevorderd, dan wel vergemakkelijkt. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het (dreigen met) geweld door de medeverdachte. Ten slotte is aangevoerd dat het causaal verband tussen de (bedreiging met) geweld en de dood van het slachtoffer ontbreekt.

4.2.2.

Beoordeling door de rechtbank

Vaststaande feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.

Op 17 september 2022 heeft er omstreeks 14:47 uur een beroving bij de pinautomaat van het winkelcentrum De Keizerswaard te Rotterdam plaatsgevonden. De medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: de medeverdachte) is, toen het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) kwam aanfietsen en ging pinnen, dicht achter hem gaan staan en heeft gewacht totdat het geld uit de pinautomaat kwam. Vervolgens heeft zij het slachtoffer van achteren bij de nek vastgepakt en hem meerdere keren geduwd. Ook heeft zij hierbij een mes getoond.

De medeverdachte heeft hierop het geld weggenomen en is weggerend. Kort daarna is zij door omstanders staande gehouden.

Het slachtoffer is na de beroving achter de medeverdachte aangerend. Vijf minuten na de beroving is het slachtoffer in elkaar gezakt en gereanimeerd. Vervolgens is het slachtoffer naar het ziekenhuis overgebracht, waar hij op 18 september kort voor 14:47 uur is overleden.

De verdachte heeft op 17 september 2022 de medeverdachte opgehaald en samen zijn zij naar het winkelcentrum gegaan. Ten tijde van de beroving stond de verdachte aan de andere kant van het trottoir.

Verklaringen van de verdachten

De medeverdachte heeft bekend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld van een geldbedrag van het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van het plan van de medeverdachte om het slachtoffer te beroven. Zij is op afstand van de medeverdachte in de zon gaan staan, om de medeverdachte ruimte te geven bij het pinnen.

De dood ten gevolge – redelijke toerekening

De rechtbank gaat eerst in op de vraag of de diefstal met geweld zoals gepleegd door de medeverdachte het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Daarna is de vraag aan de orde of de verdachte medeplichtig is aan deze diefstal met geweld.

De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de medeverdachte verrichte gedragingen en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de medeverdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362 en HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:585).

In het onderhavige geval kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de gedragingen van de medeverdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het overlijden van het slachtoffer. Het slachtoffer had namelijk ziekelijke hartafwijkingen - zo blijkt uit het hierna nog te bespreken pathologisch rapport - op basis waarvan zijn overlijden kan worden verklaard. Deze onzekerheid hoeft echter niet te leiden tot het oordeel dat het overlijden van het slachtoffer daarom niet meer redelijkerwijs aan de medeverdachte kan worden toegerekend. Het kan daarbij van belang zijn in hoeverre het handelen van de medeverdachte de kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft verhoogd (vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666, NJ 2005/69).

Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de bewezenverklaarde gedragingen in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, is voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (gedragingen van) de medeverdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de medeverdachte is veroorzaakt.

Uit het forensisch pathologisch rapport blijkt dat het slachtoffer is overleden door ziekelijke hartafwijkingen. Er was bij hem onder meer sprake van ernstige slagaderverkalking en daarnaast waren er tekenen van een acuut hartinfarct. Daarbij is (verdere) verslechtering te verwachten van de hartpompfunctie en de prikkelgeleiding in de hartspier, met hartritmestoornissen tot gevolg. Op basis hiervan kan het optreden van een reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden van het slachtoffer volgens de patholoog zonder meer worden verklaard. De patholoog vermeldt daarbij ook dat (verdere) verslechtering van de hartpompfunctie en hartritmestoornissen sneller optreden als de zuurstofbehoefte van het hart toeneemt, zoals bij lichamelijke of emotionele stress.

Ter zitting heeft de patholoog hierop een nadere toelichting gegeven. Volgens de patholoog zat tegen de wand van de slagader van het slachtoffer – door slagaderverkalking – al langere tijd een plak. Stress vormt voor zo’n plak een risico. De veranderingen die stress teweegbrengt – zoals een verhoogde hartslag en het samenknijpen van bloedvaten waardoor de bloeddruk stijgt en het hart meer zuurstof nodig heeft –, kunnen namelijk leiden tot het scheuren van die plak en daarmee tot hartfalen. Dit laatste is ook bij het slachtoffer gebeurd; de patholoog heeft gezien dat een plak is losgekomen, wat heeft gezorgd voor een acute afsluiting van de slagader (d.w.z. een acuut hartinfarct). Het scheuren van zo’n plak kan volgens de patholoog in beginsel op elk moment en spontaan plaatsvinden. Echter, het beeld dat in dit geval is verkregen past volgens de patholoog bij een acuut hartinfarct van maximaal één dag oud op het moment van overlijden. Gezien de uitgebreidheid van het weefstelversterf acht de patholoog voorts aannemelijk dat het slachtoffer door het hartinfarct direct onwel is geworden. Gezien het tijdsverloop is het volgens de patholoog zeer aannemelijk dat het hartinfarct te maken had met de stressvolle omstandigheden die zich de dag voor het overlijden hebben voorgedaan.

De rechtbank leidt uit de bevindingen van de patholoog af dat het veroorzaken van stress een doorslaggevende rol gespeeld kan hebben bij het overlijden van het slachtoffer en dat het acute hartinfarct dat (mede) tot dood op 18 september 2022 heeft geleid op 17 september 2022 – de dag van de beroving – moet hebben plaatsgevonden. Het hoeft geen betoog dat de medeverdachte op 17 september 2022, door het slachtoffer te beroven met een mes, een voor het slachtoffer zeer stressvolle situatie heeft doen ontstaan. Nu het zeer aannemelijk is dat het hartinfarct te maken had met stress is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de medeverdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het overlijden van het slachtoffer hebben geleid. Gelet op het feit dat het slachtoffer vijf minuten na de beroving onwel is geworden – hetgeen kan worden verklaard door het acute hartinfarct – en uiteindelijk een dag na de beroving is overleden, is de rechtbank van oordeel dat het overlijden ook met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de medeverdachte is veroorzaakt.

Daaraan doet niet af dat het slachtoffer, zoals blijkt uit het forensisch pathologisch rapport, reeds leed aan ziekelijke hartafwijkingen, welke op zich dodelijk kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat het slachtoffer zonder het handelen van de medeverdachte eveneens exact op dat moment zou zijn komen te overlijden door de bij hem reeds bestaande hartklachten. Immers, het slachtoffer voelde zich kennelijk goed genoeg om ondanks die hartklachten voor de beroving op zijn fiets te stappen.

De dood van het slachtoffer kan dus redelijkerwijs aan de gedragingen van de medeverdachte worden toegerekend.

Medeplichtigheid

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend, zoals gepleegd door de medeverdachte.

De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van een verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.

Ten aanzien van de rol van de verdachte stelt de rechtbank het volgende vast.

Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte en de medeverdachte samen bij het winkelcentrum zijn aangekomen en dat de verdachte naar een pinautomaat heeft gewezen. De medeverdachte is hierop achter een persoon gaan staan die op dat moment aan het pinnen was. De verdachte is naar de overkant van het trottoir gelopen en keek in de richting van de medeverdachte. Nadat de persoon bij de pinautomaat is weggelopen, heeft de medeverdachte zich omgedraaid en een handgebaar naar de verdachte gemaakt. De verdachte maakte hetzelfde handgebaar en beiden zijn vervolgens naar een bankje gelopen. Toen het slachtoffer kwam aanfietsen, heeft de verdachte iets tegen de medeverdachte gezegd. De medeverdachte zat op dat moment met haar rug naar het slachtoffer. Beide verdachten zijn vervolgens direct opgestaan. De verdachte is wederom naar de overkant van het trottoir gelopen en keek daarna in de richting van de medeverdachte. De medeverdachte is dicht achter het slachtoffer gaan staan en heeft hem vervolgens beroofd. De verdachte keek op dit moment in de richting van de medeverdachte.`

De verdachte is op 19 september 2022 aangehouden. Tijdens haar aanhouding heeft zij verklaard dat zij “wist waarvoor zij (de rechtbank begrijpt: de politieagenten) kwamen”, dat “Bianca iets had geflikt” en dat zij “enkel op de uitkijk had gestaan”. In de telefoon van de verdachte zijn daarnaast chatgesprekken aangetroffen waarin onder meer het volgende staat: “ze heeft weer wat gedaan en ik stond op de uitkijk”, “we hadden het nooit moeten doen” en “het gaf me geen goed gevoel, (…) die overval aan de pin”.

De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven gedragingen van de verdachte – zoals die blijken uit de camerabeelden – in combinatie met de hiervoor aangehaalde uitlatingen van de verdachte af, dat zij behulpzaam is geweest bij de diefstal met geweld door de medeverdachte en dat haar opzet ook gericht was op het behulpzaam zijn.

De bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, duiden op een vooropgezet plan om het slachtoffer te beroven. Hierbij is doorslaggevend dat de verdachten direct na aankomst bij de pinautomaat al een (eerste) keer hun verschillende posities innemen. De verdachten hebben blijkens de camerabeelden doorlopend contact met elkaar en kijken meerdere keren in elkaars richting. Nadat de eerste poging wordt afgebroken, nemen de verdachten plaats op het bankje. De rechtbank leidt uit de beelden af dat het de verdachte is die de medeverdachte attendeert op de komst van het slachtoffer, nu zij als enige zicht heeft op de richting waar het slachtoffer vandaan komt en beide verdachten direct na aankomst van het slachtoffer opstaan en – voor de tweede keer – hun oorspronkelijke posities weer innemen; de medeverdachte achter het slachtoffer bij de pinautomaat en de verdachte aan de andere kant van het trottoir.

De verdachte beschrijft haar handelen zelf als het “op de uitkijk staan”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet anders kan worden uitgelegd dan het op wacht staan ten tijde van een door een ander (in casu: de medeverdachte [medeverdachte01] ) te plegen strafbaar feit, al dan niet teneinde bij gevaar voor ontdekking of betrapping die ander te kunnen waarschuwen. De verklaring van de verdachte dat “op de uitkijk staan” een andere betekenis heeft in België dan in Nederland acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op het gegeven dat de verdachte over het op de uitkijk staan en haar uitlatingen daarover bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting zeer wisselende verklaringen heeft afgelegd.

De rechtbank neemt op grond van bovengenoemde gedragingen en handelingen van de verdachte aan dat zij opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij de diefstal. Daarnaast dient zij echter ook opzet op het gronddelict (de diefstal met geweld) te hebben.

Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende bewijs om dit (voorwaardelijk) opzet aan te nemen. De verdachte wist dat de medeverdachte iemand zou gaan beroven bij een pinautomaat. Aldus had zij kunnen en mogen verwachten dat de diefstal met het nodige geweld gepaard zou gaan. Immers, te verwachten was dat het slachtoffer niet vrijwillig zijn geld zou afgeven maar zich zou verzetten of zou gaan gillen om omstanders te waarschuwen. Dat de verdachte er rekening mee hield dat er geweld zou worden gebruikt, leidt de rechtbank ook af uit haar uitlating “we hadden het nooit mogen doen” en “het gaf me al geen goed gevoel, die overval aan de pin”. Het woord overval impliceert immers ook een gewelddadige diefstal. De rechtbank acht dan ook de medeplichtigheid aan de diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende wettig en overtuigend bewezen.

4.2.3.

Conclusie

Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

[medeverdachte01] op 17 september 2022 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld toebehorende aan [slachtoffer01] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken

welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- het van achteren bij de nek vast grijpen van die [slachtoffer01] en
- het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer01] en
- die [slachtoffer01] met kracht meerdere keren te duwen, waarna die [slachtoffer01] (tweemaal) ten val is geraakt en (uiteindelijk) onwel is geworden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden,

bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 17 september 2022 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest ,

door die [medeverdachte01] te wijzen op die [slachtoffer01] en vervolgens naar de overkant van de straat te lopen en vanuit die positie meermalen te kijken in de richting van voornoemde [medeverdachte01] en voornoemde [slachtoffer01] en aldus op de uitkijk te staan, al dan niet teneinde bij gevaar voor ontdekking/betrapping die [medeverdachte01] te kunnen waarschuwen.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5. Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft .

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het feit is dus strafbaar.

6. Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. Motivering straf

7.1.

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

7.2.

Feiten waarop de straf is gebaseerd

De verdachte is medeplichtig geweest aan een diefstal met geweld, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De medeverdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag, in het bijzijn van vele getuigen, waaronder kinderen, beroofd bij een pinautomaat. Zij heeft de verdachte hierbij vastgepakt, geduwd en bedreigd met een mes. De verdachte heeft de medeverdachte geattendeerd op de komst van het slachtoffer en heeft vervolgens op de uitkijk gestaan.

De verdachte heeft met haar handelen geen respect getoond voor andermans eigendom en heeft zich enkel bekommerd om haar eigen behoeftes. Op zichzelf is dit al een ernstig feit. Wat het feit echter nog ernstiger maakt, is dat het slachtoffer vierentwintig uur later is overleden aan ziekelijke hartafwijkingen. Dit is gebeurd door een dodelijke combinatie van de medische situatie van het slachtoffer en het handelen van de verdachten. De nabestaanden van het slachtoffer zullen hierdoor voor altijd hun geliefde broer en oom moeten missen. Dat het voor hen erg moeilijk is geweest om hun familielid op een dergelijke manier te verliezen, blijkt uit de indringende slachtofferverklaringen die de nabestaanden ter terechtzitting hebben voorgelezen.

7.3.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte

7.3.1.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

7.3.2.

Rapportages

Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
5 december 2022. Dit rapport houdt het volgende in.

De verdachte heeft bij de reclassering aangegeven dat zij ten tijde van het gesprek op geen enkel leefgebied problemen ervoer. Ze zou haar leven toen, na een bewogen verleden, goed op orde hebben. Hoewel de reclassering vragen heeft over de interpersoonlijke vaardigheden van de verdachte, kan de reclassering hier gelet op het ontbreken van diagnostiek, de ontkennende houding van de verdachte en het ontbreken van hulpvragen geen inschatting van maken. Hierdoor kunnen er geen interventies worden geadviseerd door de reclassering en kan het risico op recidive niet worden ingeschat.

7.3.3.

Overige persoonlijke omstandigheden

De verdachte heeft 95 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarna haar voorlopige hechtenis is geschorst. Ter zitting is aangevoerd dat de verdachte enorm is geschrokken van de verdenking en van het feit dat ze meerdere maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Naast dat zij mentaal is geraakt door alles wat er is gebeurd, heeft ze sinds enkele maanden ook fysiek een hoop problemen. De verdachte heeft een hernia en een scheur in haar wervelkolom, waar zij erg veel pijn van ondervindt en waardoor zij slecht ter been is en binnenkort geopereerd moet worden. Haar partner is onlangs gediagnostiseerd met kanker. De verdachte draagt op dit moment de zorg voor haar partner, zijn moeder en zijn gehandicapte broer. De verdediging heeft verzocht hier rekening mee te houden in de strafmaat.

7.4.

Conclusies van de rechtbank

Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de verdachte slechts een beperkte rol in het geheel heeft gehad. De op te leggen straf is derhalve lager dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.

Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest (95 dagen) en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (90 dagen) passend en geboden, met een proeftijd van twee jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8. Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.218,20 aan materiële schade en een vergoeding van € 589,99 aan proceskosten.

8.1.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.2.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering gematigd toe te wijzen. De kosten voor de bloemen zijn onvoldoende onderbouwd en dienen om die reden te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de kosten die gemaakt zijn voor het diner. De kosten staan bovendien in een te ver verwijderd verband van de feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd.

8.3.

Beoordeling

Materiële schade

Door de benadeelde partij [benadeelde partij01] is € 1.218,20 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 140,- aan kosten voor bloemen en € 10,95 aan kosten voor eau de cologne ten behoeve van de uitvaart alsmede € 1.067,26 aan kosten voor het diner na afloop van de uitvaart van het slachtoffer. In de vordering en ter terechtzitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat het in de Molukse cultuur traditie is eau de cologne te gebruiken en om de periode van rouw na de uitvaart te starten met een gezamenlijk diner en dat de gehele rekening ad € 1.067,26 inclusief de drankkosten ad € 289,20 is betaald.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk is. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de bloemen, eau de cologne en het diner overweegt de rechtbank dat deze door de benadeelde partij zijn gesteld, onderbouwd en dat voldoende is toegelicht dat deze kosten samenhangen met de Molukse traditie. Dit alles is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze kosten zijn derhalve geheel op grond van artikel 6:108 BW toewijsbaar.

Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander ( [medeverdachte01] ) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover die ander de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.

De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 september 2022.

Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten ad € 589,88 overweegt de rechtbank dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal aansluiten bij het liquidatietarief kanton ter hoogte van € 132,- per punt en één punt toekennen voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier. De verdachte wordt derhalve veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 132,- aan kosten en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.4.

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.218,20, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Tot slot moet de verdachte de kosten van de advocaat van de benadeelde partij betalen tot een bedrag van € 132,-.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 48 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11 . Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 185 (honderdvijfentachtig) dagen;

bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde:

de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;

veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens medeverdachte ( [medeverdachte01] ), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van € 1.218,20 (zegge: duizendtweehonderdenachttien euro en twintig cent) , bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 132,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen € 1.218,20 (hoofdsom, zegge : duizendtweehonderdenachttien euro en twintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;

bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.218,20 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen ;

de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , waaronder begrepen betaling door [medeverdachte01] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,

en mrs. W.J.M. Diekman en L. Amperse, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 maart 2023.

De voorzitter, de oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 17 september te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval enig goed,

geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het

- van achteren (bij de nek) vast grijpen van die [slachtoffer01] en/of

- ( vervolgens) het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer01] en/of

- die [slachtoffer01] (met kracht) meerdere keren tegen de gevel aan te duwen, waarna die

[slachtoffer01] (tweemaal) ten val is geraakt en/of (uiteindelijk) onwel is geworden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden;

( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou

kunnen leiden:

[medeverdachte01] op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte01] , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

en/of

met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een portemonnee en/of een horloge, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte01] ,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het

- het van achteren (bij de nek) vast grijpen van die [slachtoffer01] en/of

- ( vervolgens) het tonen en/of voorhouden van een mes aan die [slachtoffer01] en/of

- die [slachtoffer01] (met kracht) meerdere keren tegen de gevel aan te duwen, waarna die [slachtoffer01] (tweemaal) ten val is geraakt en/of (uiteindelijk) onwel is geworden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks op of omstreeks 17 september 2022 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,

door die [medeverdachte01] te wijzen op die [slachtoffer01] en/of met die [medeverdachte01] te overleggen en/of vervolgens naar de overkant van de straat te lopen en vanuit die positie eenmaal of meermalen te kijken naar en/of in de richting van voornoemde [medeverdachte01] en/of voornoemde [slachtoffer01] en aldus op de uitkijk te staan, al dan niet teneinde bij gevaar voor ontdekking/betrapping die [medeverdachte01] te kunnen waarschuwen.

(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 3 Wetboek van Strafrecht)

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.