RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9019210 \ CV EXPL 21-5821
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Zoetermeer,
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.L.P. Hoogenboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
- -
het exploot van dagvaarding van 2 februari 2021, met producties;
- -
de conclusie van antwoord;
- -
het tussenvonnis van 26 april 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
de brief van [eiseres] van 11 mei 2021, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Namens [eiseres] zijn verschenen de heer [persoon A] (directeur) en de heer [persoon B] (technisch bedrijfsleider), bijgestaan door de gemachtigde mevrouw mr. A.C.C. ten Hoor. [gedaagde] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. T.P.L. Hoogenboom. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is van 4 november 2014 tot en met 31 augustus 2019 in dienst geweest bij [eiseres] in de functie van berger.
2.2.
Artikel 17 van de door partijen gesloten arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
‘
Artikel 17: Cursussen/studies
1. Werknemer is verplicht tot terugbetaling van de door werkgever betaalde cursussen of studies in het kader van het uitoefenen van het beroep van berger, indien:
• aan de werknemer op eigen verzoek ontslag wordt verleend voordat de cursus en/of studie
met goed gevolg is afgesloten;
• aan de werknemer op eigen verzoek ontslag wordt verleend binnen een termijn van drie jaar nadat de cursus en/of studie met goed gevolg is afgesloten;
• werknemer ontslag krijgt door werkgever wegens een aan de werknemer te wijten reden.
2. De terugbetaling is als volgt: tijdens het volgen van of gedurende het eerste jaar na afloop van de cursus en/of studie is werknemer verplicht 100% terug te betalen; gedurende het tweede jaar na afloop van de cursus en/of studie 66,7% en gedurende het derde jaar 33,3%.’
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode van 25 september 2017 tot en met 28 september 2017 de opleiding Chauffeur Zware Berging gevolgd bij de Transport Academie. [gedaagde] heeft het tot de opleiding behorende examen niet afgelegd.
2.4.
De Transport Academie heeft de opleidingskosten bij factuur van 22 juni 2017 aan [eiseres] in rekening gebracht. De in de factuur vermelde opleidingskosten van in totaal
€ 4.211,12 inclusief btw zijn als volgt gespecificeerd:
Hoeveelheid Beschrijving Prijs Totaal (excl. btw) btw
1. Opleiding Chauffeur € 2.275,00 € 2.275,00 21%
Zware Berging
1. Zomerkorting € -125,00 € -125,00 21%
1. Examenkosten Toets € 540,00 € 540,00 21%
Autolaadkraan
1. Examenkosten Toets € 540,00 € 540,00 21%
Bergingsvoertuig
3 Aanmeldkosten CCV Code 95 € 22,50 € 67,50 0%
3 Hotelovernachting € 74,00 € 222,00 6%
Totaal (excl. btw) € 3.519,50
0% (over € 67,50) € 0,00
6% (over € 222,00) € 13,32
21% (over € 3.230,00) € 678,30
Totaal € 4.211,12
2.5.
[gedaagde] heeft zijn dienstverband bij [eiseres] schriftelijk opgezegd middels brieven d.d. 3 juli 2019 en 17 juli 2019. De brief van [gedaagde] van 17 juli 2019 luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) Daarnaast is in artikel 17 van mijn arbeidsovereenkomst een terugbetalingsregeling opgenomen voor door werkgever betaalde cursussen. Aangezien u mij de gelegenheid tot het doen van examen tot twee maal toe hebt ontnomen, hebt u het mij onmogelijk gemaakt een diploma te behalen. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid verzetten zich tegen een terugbetaling en dientengevolge kan er dan ook geen sprake zijn van een terugbetalingsverplichting. (…)”
2.6.
[eiseres] heeft op 5 augustus 2019 een e-mail aan [gedaagde] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“(…) U stelt artikel 17 van uw arbeidsovereenkomst ter discussie. U heeft echter deelgenomen aan de cursus en u heeft hier een getuigschrift van ontvangen. Het examen is echter opgeschort bij deze cursusgever (transport academie), echter bent u bevoegd bijbehorende werkzaamheden te mogen uitvoeren. Het af te nemen examen is echter nog steeds niet goedgekeurd. De examenkosten zijn als zodanig ook niet in rekening gebracht. Wij zullen dan ook de verrekening staffel behorende bij uw arbeidsovereenkomst uitvoeren. Wij hadden voor u de cursus opnieuw aangevraagd bij een ander cursusgever (van Eijck academie) u gaf echter aan deze cursus nog niet te willen volgen omdat uw partner hoogzwanger was en u dat eerst af wilde wachten.
Onderstaand het overzicht van de opleidingskosten.
Cursus gedaan op 25 t/m 28 september 2017, wordt 66,7% (zit in 2e jaar)
66,7% van 67,50 ( 0% btw) 45,02 45,02
66,7% van 222,00 ( 6% btw) 148,07 + btw 8,88 156,95
66,7% van 3.230,00 (21% btw) 2.154,41 + btw 452,43
2.606,84
Totaal te betalen 2.808,81 (…)”
2.7.
[eiseres] heeft een factuur d.d. 14 augustus 2019 aan [gedaagde] gezonden, waarbij zij een bedrag van € 2.808,81 aan opleidingskosten aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
2.8.
[gedaagde] heeft op 24 augustus 2019 enkele berichten via WhatsApp aan [eiseres] gezonden, waarvan de inhoud - voor zover thans van belang - als volgt luidt:
“Ja ik ga het maandag gelijk regelen
(…)
En die factuur maak in orde bij de graaf als hij het betaald heeft u mij even een appje kan sturen dat het ontvangen is weet ik dat het geregeld is”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 2.808,81 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [gedaagde] met betaling in verzuim is tot de dag van algehele voldoening, en € 269,10 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Partijen zijn in de arbeidsovereenkomst een studiekostenbeding overeengekomen. Het dienstverband van [gedaagde] bij [eiseres] is - op verzoek van [gedaagde] - in het tweede jaar na afloop van de opleiding beëindigd per 31 augustus 2019. Op grond van artikel 17 lid 1 (tweede bullet) en lid 2 van de arbeidsovereenkomst is [gedaagde] verplicht 66,7% van de studiekosten aan [eiseres] terug te betalen, hetgeen resulteert in een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 2.808,81.
3.3.
[gedaagde] heeft de opleiding afgerond en een getuigschrift ontvangen. Het getuigschrift is nog steeds geldig, in die zin dat [gedaagde] door het getuigschrift nog altijd bevoegd is de werkzaamheden in het kader van zware berging uit voeren.
3.4.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat [eiseres] hem nimmer de mogelijkheid heeft geboden het bij de opleiding behorende examen te volgen. Op het moment dat de mogelijkheid om het examen te volgen wel bestond, heeft [eiseres] de plek van [gedaagde] aan een andere werknemer gegeven. Nu [gedaagde] door toedoen van [eiseres] het examen niet heeft kunnen volgen en de geldigheid van het verstrekte getuigschrift is verlopen, heeft de opleiding geen enkele waarde meer, zodat het niet redelijk is de kosten van de opleiding voor rekening van [gedaagde] te laten komen.
3.5.
De in rekening gebrachte opleidingskosten kloppen overigens ook niet. [eiseres] heeft btw aan [gedaagde] in rekening gebracht, hoewel deze voor [eiseres] aftrekbaar is. Voorts worden er alsnog examenkosten doorberekend, ondanks dat door [eiseres] in haar e-mail van 5 augustus 2019 aan [gedaagde] is toegezegd dat examenkosten niet in rekening worden gebracht.
4. De beoordeling
4.1.
Niet in geschil is dat in de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig studiekostenbeding is opgenomen. Vast staat tevens dat [gedaagde] heeft deelgenomen aan de opleiding Chauffeur Zware Berging, maar het afsluitende examen niet heeft afgelegd.
4.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat aan [gedaagde] op eigen verzoek ontslag is verleend binnen een termijn van drie jaar - meer in het bijzonder gedurende het tweede jaar - nadat de opleiding met goed gevolg is afgerond, zodat [gedaagde] gehouden is 66,7% van de studiekosten aan [eiseres] terug te betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter impliceert het ‘met goed gevolg’ afronden van de opleiding dat [gedaagde] de opleiding volledig en met succes moet hebben doorlopen. Dat betekent dat [gedaagde] tevens het afsluitende examen succesvol moet hebben afgelegd. Daarvan is geen sprake geweest.
4.3.
[eiseres] heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat [gedaagde] in verband met zijn deelname aan de opleiding een getuigschrift heeft ontvangen en dat dit getuigschrift nog steeds geldig is, hetgeen betekent dat [gedaagde] de opleiding met goed gevolg heeft afgerond en hij nog altijd bevoegd is de bijbehorende werkzaamheden uit te voeren. In de visie van [eiseres] heeft het getuigschrift dezelfde waarde als een succesvol afgelegd examen. [gedaagde] heeft deze stelling betwist en heeft gesteld dat het getuigschrift inmiddels is verlopen. Tegenover de betwisting door [gedaagde] rust op grond van de artikel 150 Rv op [eiseres] de verplichting haar stelling, dat het getuigschrift dezelfde waarde heeft als een afgelegd examen, met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen en vervolgens zo nodig met behulp van alle middelen rechtens te bewijzen. [eiseres] heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling. Zij heeft slechts een kopie van het getuigschrift overgelegd, doch daaruit volgt op geen enkele wijze dat het getuigschrift nog altijd enige waarde vertegenwoordigt. Sterker nog, op het getuigschrift is juist vermeld dat het een ‘beperkte houdbaarheid’ heeft. Gelet op het feit dat [eiseres] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling, bestaat er geen aanleiding [eiseres] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. In de dagvaarding is voorts weliswaar een bewijsaanbod opgenomen, doch dat betreft een te algemeen geformuleerd bewijsaanbod, zodat dat aanbod zal worden gepasseerd. Dit leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat het getuigschrift dezelfde waarde vertegenwoordigt als een afgelegd examen en dat dientengevolge ook niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de opleiding met goed gevolg heeft afgerond.
4.4.
Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag aan wie het te wijten is dat [gedaagde] de opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond, althans het examen niet heeft afgelegd. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres] hem de mogelijkheid heeft onthouden het examen af te leggen. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat hij weliswaar was ingedeeld voor het doen van examen in februari 2019, doch dat [eiseres] de examenplek van [gedaagde] aan een collega van [gedaagde] heeft toebedeeld. [eiseres] heeft deze stelling betwist. Onder de gegeven omstandigheden ligt het op de weg van [gedaagde] zijn stelling, dat hij het examen door toedoen van [eiseres] niet heeft afgelegd, nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Ook voor [gedaagde] geldt dat hij op dit punt verzuimd heeft voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren. Van [gedaagde] had in dit kader ten minste mogen worden verwacht dat hij concreet aangeeft door wie en wanneer aan hem is medegedeeld dat hij niet mocht deelnemen aan het examen in februari 2019 en aan welke collega zijn examenplek zou zijn toebedeeld. Dat heeft hij nagelaten. Ook heeft [gedaagde] zijn stelling dat hij meerdere malen aan [eiseres] zou hebben verzocht alsnog het examen te mogen afleggen op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de overgelegde correspondentie valt dat niet af te leiden, nu daaruit blijkt dat [gedaagde] niet eerder dan in zijn brief van 17 juli 2019 - middels welke brief hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd - enige bezwaren heeft geuit ten aanzien van het niet hebben kunnen afleggen van het examen.
4.5.
Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding [gedaagde] op dit punt tot bewijslevering toe te laten, nog afgezien dat ook [gedaagde] slechts een zeer summier en algemeen bewijsaanbod heeft gedaan. Dat bewijsaanbod zal als onvoldoende concreet worden gepasseerd. Het bovenstaande leidt er toe dat niet is komen vast te staan dat het aan [eiseres] te wijten is dat [gedaagde] het examen niet heeft afgelegd.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient op grond van het hiervoor overwogene het feit dat [gedaagde] geen examen heeft afgelegd voor rekening en risico van [gedaagde] te blijven. Dat leidt tot het oordeel dat [eiseres] op terechte gronden de opleidingskosten bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] ook heeft erkend de volledige opleiding - met uitzondering van het examen - te hebben gevolgd en [gedaagde] voorts in zijn WhatsApp-berichten van 24 augustus 2019 ondubbelzinnig aan [eiseres] heeft medegedeeld dat de factuur van de opleidingskosten betaald zou gaan worden. [gedaagde] maakt in die berichten geen enkel voorbehoud of bezwaar ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten en deelt zelfs mede dat zijn nieuwe werkgever voor betaling zal zorgdragen. Dat [gedaagde] die berichten in emotionele toestand zou hebben gestuurd, acht de kantonrechter niet geloofwaardig, nu uit de inhoud van de berichten geen enkele emotionele lading valt af te leiden en [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij destijds in een emotionele gemoedstoestand verkeerde. Van enige escalatie tussen partijen op dat moment, zoals door [gedaagde] ter mondelinge behandeling is gesteld, is niets gebleken. Dat de nieuwe werkgever van [gedaagde] vervolgens kennelijk de studiekosten alsnog niet heeft willen betalen, komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.7.
Aangezien [gedaagde] in het tweede jaar na afloop van de opleiding zijn dienstverband bij [eiseres] heeft beëindigd, is hij op grond van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst verplicht 66,7% van de studiekosten aan [eiseres] terug te betalen. Zowel in haar e-mail van 5 augustus 2019 als ter mondelinge behandeling is door [eiseres] echter toegezegd dat er geen examenkosten bij [gedaagde] in rekening worden gebracht. Uit de aan [gedaagde] gezonden factuur van 14 augustus 2019 in combinatie met de door de Transport Academie aan [eiseres] gezonden factuur van 22 juni 2017 volgt dat van het totale bedrag aan studiekosten van € 4.211,12 inclusief btw wel degelijk een totaalbedrag van € 1.306,80 (inclusief btw) aan examenkosten deel uitmaakt. Gelet op voornoemde, herhaalde toezegging van [eiseres] komen de gevorderde examenkosten derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord gesteld dat aan hem ten onrechte btw over de studiekosten in rekening is gebracht, nu [eiseres] de door Transport Academie aan haar over de studiekosten in rekening gebrachte btw kan afdragen. De kantonrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] aldus dat hij hiermee bedoelt dat de in rekening gebrachte btw voor [eiseres] aftrekbaar is. [eiseres] heeft dit verweer van [gedaagde] ter mondelinge behandeling niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Dat betekent dat de door [eiseres] aan [gedaagde] in rekening gebrachte btw eveneens niet toewijsbaar is.
4.9.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat een bedrag van € 1.627,14 zal worden toegewezen, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
66,7% van € 2.150,00 € 1.434,05
66,7% van € 67,50 € 45,02
66,7% van € 222,00 € 148,07
Totaal € 1.627,14
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal, als op de wet gegrond en inhoudelijk niet weersproken, worden toegewezen vanaf de dag dat [gedaagde] met betaling van de factuur van 14 augustus 2019 in verzuim is, te weten 29 augustus 2019.
4.10.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat een kosteloze aanmaning is verzonden, waarin aan [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van die aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.11.
[gedaagde] zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 1.627,14, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 29 augustus 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 596,44 aan verschotten (waarvan € 507,00 aan griffierecht en € 89,44 aan dagvaardingskosten) en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487