RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Parketnummer: 08/993000-14
Bezwaarschriftnummers: RK 21/350
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaarschrift op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (de Wet), van:
[veroordeelde]
,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (Groot-Brittannië),
wonende aan [adres] ,
verder te noemen: de veroordeelde.
domicilie kiezende aan het kantooradres van zijn raadsman mr. F.J. Koningsveld,
kantoorhoudende aan de Speelhuislaan 158 te (4815 CJ) Breda,
1 Het verloop van de procedure
Het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift is op 26 november 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Veroordeelde maakt bezwaar tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-celmateriaal in de DNA-databank.
De raadkamer heeft kennisgenomen van de relevante stukken van de strafzaak tegen veroordeelde. Daarnaast heeft de raadkamer acht geslagen op de schriftelijke conclusie van de officier van justitie mr. C.L. van Kooten van 8 december 2021.
Het bezwaar is behandeld op de niet-openbare zitting van de raadkamer van 5 januari 2022. Bij die raadkamerbehandeling zijn de officier van justitie mr. C.P. Dronkers, veroordeelde en zijn raadsman gehoord.
2 De standpunten
Standpunt veroordeelde
Veroordeelde vindt dat zijn bezwaar gegrond moet worden verklaard en dat het DNA-celmateriaal dat hij heeft afgestaan moet worden vernietigd. Veroordeelde vindt het disproportioneel dat hij DNA-celmateriaal heeft moeten afstaan. De onherroepelijke veroordeling zag immers op valsheid in geschrift. Dit betreft delicten waarbij DNA-onderzoek grotendeels geen rol speelt of kan spelen. Veroordeelde is van mening dat aan de orde is de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet. Ook is hij – op de genoemde veroordeling na – niet eerder met politie en/of justitie in aanraking geweest, zodat geen sprake is van recidivegevaar.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard. De officier van justitie is verplicht tot het geven van een bevel tot afname van DNA-celmateriaal bij een veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet, als de straf een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf betreft. Dit bevel is - met het oog op de wetsgeschiedenis, de jurisprudentie en de strafbare feiten waarvoor in deze strafzaak een veroordeling is gevolgd - gerechtvaardigd. Het is niet onaannemelijk dat bij het plegen van het strafbare feit waarvoor veroordeelde is gestraft sporen kunnen achterblijven op fysieke documenten en/of gegevensdragers. Een beroep op de uitzonderingsgronden ‘de aard van het misdrijf’ en ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ kan in dit geval niet slagen.
4 De beoordeling
Gang van zaken DNA-afname bij veroordeelde
In het arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2017 is geoordeeld dat veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. De straf betrof een taakstraf van honderdvijftig uren. Vanwege deze veroordeling heeft de officier van justitie op grond van artikel 2 van de Wet op 15 september 2021 bevolen dat van veroordeelde DNA-celmateriaal moest worden afgenomen voor het bepalen en het verwerken van zijn DNA-profiel. Op 15 november 2021 is aan dit bevel uitvoering gegeven door het DNA-celmateriaal (wangslijm) van veroordeelde af te nemen.
Uitzonderingsgronden
Het afnemen van DNA-materiaal is een dwangmaatregel die inbreuk maakt op het door artikel 8, eerste lid, EVRM beschermde grondrecht. Met het oog daarop zijn de uitzonderingsgronden van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet aangebracht en is de bezwaarschriftprocedure ingesteld als waarborg voor proportionele toepassing van het DNA-onderzoek bij veroordeelden. De reikwijdte van die uitzonderingsgronden is slechts zeer beperkt.1 Het uitgangspunt is namelijk dat van iedere veroordeelde in de zin van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet, DNA-celmateriaal wordt afgenomen. Blijkens het proces-verbaal van afname celmateriaal voldoet de afname van het wangslijm aan de formele vereisten.
In dit geval is veroordeelde gestraft voor een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aan veroordeelde is een straf opgelegd zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wet. In zoverre is dus voldaan aan de in artikel 2, eerste lid, van de Wet gestelde eisen. De officier van justitie was dus verplicht het bevel tot afname van DNA-celmateriaal te geven. Omdat veroordeelde bezwaar heeft gemaakt tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-celmateriaal in de DNA-databank, moet de raadkamer beoordelen of er sprake is van een uitzonderingsgrond op die plicht van de officier van justitie. De vraag is of het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de ‘aard van het misdrijf’ of ‘de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Er zijn dus twee uitzonderingsgronden mogelijk. Hierbij is geen plaats voor een afweging van andere belangen.2 Is géén van de uitzonderingsgronden van toepassing? Dan moet het bezwaar ongegrond worden verklaard.
Uitzonderingsgrond 1: Aard van het misdrijf
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’ op misdrijven ziet waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. De wetgever stelde in de jaren 2002-2003 dat hier sprake van was bij misdrijven als valsheid in geschrift, meineed, schuldheling en verduistering.3 Dit is inmiddels meer dan vijftien jaren geleden. Door voortschrijdende opsporingstechnieken kan DNA-bewijs en daarmee het DNA-profiel van een veroordeelde, anders dan door of namens veroordeelde is betoogd, vandaag de dag wél een rol spelen in een opsporingsonderzoek naar een aantal van die misdrijven, zoals valsheid in geschrift. Bij elk strafbaar feit waarbij stoffelijke objecten worden gebruikt, variërend van een vuurwapen tot papier, een USB-stick of andere gegevensdragers, of waarbij menselijk contact is, kan DNA-bewijs aan de orde zijn, zeker met de voortschrijdende ontwikkeling van technieken om het DNA-profiel te bepalen. Zo ook voor wat betreft het misdrijf valsheid in geschrift. De bepaling en verwerking van het DNA-profiel kunnen vervolgens ook nog eens bijdragen aan de voorkoming van dergelijke strafbare feiten. Een beroep op de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’ kan dus niet slagen.
Uitzonderingsgrond 2: Bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ samenhangt met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens een misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij of zij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd waarbij DNA-onderzoek voor de opsporing van belang zou kunnen zijn en van een veroordeelde die dat in de toekomst ook nooit meer zal kúnnen doen.
De persoon van de veroordeelde maakt in dit geval niet dat de kans op recidive in de toekomst is uitgesloten. Hoewel hij niet eerder voor andere strafbare feiten is veroordeeld, is het vaststellen van een concreet recidivegevaar niet vereist.4 Een beroep op de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ kan dus niet slagen.
Conclusie
De raadkamer is van oordeel dat een beroep op de uitzonderingsgronden niet kan slagen. Het bezwaar van veroordeelde is dus ongegrond.
5 De beslissing
De raadkamer verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks , rechter, in tegenwoordigheid van
L. Reupkes, griffier, ondertekend door de rechter en de griffier en uitgesproken op 5 januari 2022. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.