Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 2 december 2014. Ter zitting zijn verschenen: mevrouw A. Mulder van de Raad, de heer J. Ruiterkamp en mevrouw
R. Wesselink van Bureau Jeugdzorg, en de moeder. Aan mevrouw [X], een vriendin van moeder, is bijzondere toegang verleend. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.
De vaststaande feiten
Moeder heeft uit een eerdere relatie vier andere kinderen, [A] (18 jaar), [B] (15 jaar), [C] (10 jaar) en [D] (8 jaar) die allen onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst.
De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing
Op de in zijn verzoekschrift en het daarbij behorende rapport nader omschreven gronden verzoekt de Raad om het ongeboren kind vanaf haar geboorte voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen met benoeming van Bureau Jeugdzorg tot gezinsvoogdijinstelling. Tevens verzoekt de Raad om een machtiging voor Bureau Jeugdzorg om het ongeboren kind vanaf haar geboorte uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
In artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek is bepaald dat het kind waarvan de vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert.
Moeder brengt ter zitting naar voren dat dat zij veel moeite heeft met het verzoek van de Raad. Ze wil er ditmaal echt voor gaan en haar kind zelf opvoeden. Moeder woont op dit moment nog bij haar moeder thuis maar heeft naar eigen zeggen zicht op zelfstandige woonruimte.
De Raad brengt in aanvulling op zijn rapport ter zitting naar voren dat afgezien van de praktische problemen zoals woonruimte en een eigen inkomen, er grote zorgen bestaan met betrekking tot de psycho-sociale problematiek van moeder.
Bureau Jeugdzorg brengt ter zitting naar voren dat zij zich aansluit bij het rapport van de Raad.
Er zijn ernstige zorgen met betrekking tot de kinderen van moeder. Het is belangrijk dat een kind opgroeit in een stabiele omgeving. Er wordt momenteel bekeken welke rol de moeder wel zou kunnen vervullen in het leven van haar kinderen. Het is belangrijk dat moeder de haar aangeboden hulp aanvaardt. Wanneer ze verbetering laat zien in de bij haar aanwezige problematiek, dan kunnen er eventueel afspraken worden gemaakt over omgang tussen moeder en de kinderen.
Uit het rapport van de Raad, de daarop ter zitting door de Raad gegeven toelichting en uit hetgeen de verschenen belanghebbenden daarover hebben verklaard, blijkt voldoende dat de ongeborene zodanig zal opgroeien dat haar zedelijke of geestelijke belangen en haar gezondheid ernstig worden bedreigd. Uit het rapport van de Raad is onder meer gebleken dat moeder erg impulsief is. Ook heeft moeder ten aanzien van haar andere kinderen nooit enige verantwoordelijkheid voor de opvoeding genomen. Zo is moeder tot tweemaal toe voor een langere periode naar het buitenland vertrokken zonder haar kinderen. Moeder pakt bovendien de haar aangeboden hulp niet aan. Door haar eigen problematiek en verleden kan zij bovendien geen prioriteit geven aan haar kinderen. Uit het rapport blijkt wel dat moeder goede intenties heeft met betrekking tot de opvoeding van haar kinderen. Ze wil het allemaal goed doen, maar ze is een kwetsbare vrouw, bij wie het de vraag is wat zij gaat doen bij nieuwe tegenslagen.
Er is ook gebleken of aannemelijk geworden dat andere middelen ter afwending van die bedreiging in het verleden hebben gefaald of dat deze, naar valt te voorzien, in de nabije toekomst zullen falen. Daarom zijn er gronden aanwezig om de minderjarige onder toezicht te stellen van de voorgestelde gezinsvoogdijinstelling. Deze heeft zich tot het uitvoeren van de ondertoezichtstelling bereid verklaard.
De uithuisplaatsing van de ongeborene in een voorziening voor pleegzorg is in het belang van de verzorging en opvoeding van de ongeborene. Met de Raad en op de door deze genoemde en door de gezinsvoogd Ruiterkamp vanuit zijn eigen ervaringen met moeder in verband met de andere kinderen waargenomen situatie, is de kinderrechter van oordeel dat moeder de vaardigheden mist om een kind op te voeden en te verzorgen en dat zij ook niet het vermogen heeft om die vaardigheden aan te leren. Daar komt nog eens bij dat moeder erg wisselend is over de gevoelens die zij heeft en kan hebben voor en over het nog ongeboren kind. Ze slingert heen en weer tussen een wens – tegen beter weten in – om wel voor dit kindje te zorgen en het afstaan van het kind ter adoptie omdat ze geen warme gevoelens kan hebben voor het kind en omdat ze in haar hart weet dat ze het kind tekort doet als ze zelf aan de opvoeding begint.
De kinderrechter is van oordeel dat met het oog op duidelijkheid voor moeder en kind en in het bijzonder vanwege het belang dat het kind zich direct kan gaan hechten aan de persoon die haar blijvend en met voldoende capaciteiten zal gaan opvoeden en verzorgen, te weten:
een pleegmoeder, nu al helder behoort te zijn waar het kind na geboorte zal gaan wonen en verblijven. Dat is in een pleeggezin.
De kinderrechter heeft moeder in overweging gegeven om, als ze zich bij deze beslissing niet neer kan leggen, zo snel als mogelijk contact te zoeken met een advocaat. Die kan voor haar spoedappel vragen bij het Gerechtshof, opdat zo mogelijk nog voor de geboorte de beslissing in hoger beroep bekend is en onnodige verplaatsing(en) van het kind wordt/worden voorkomen.
Als aan een plaatsing kosten zijn verbonden, dan zullen de ouders in die kosten moeten bijdragen overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de wet of andere op deze situatie van toepassing zijnde regelgeving.
De beslissing
De kinderrechter:
I. Stelt de ongeborene vanaf de geboorte voor de duur van een jaar onder toezicht, met benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel te 7607 ES Almelo, Haven Noordzijde 39, tot gezinsvoogdijinstelling.
II. Verleent machtiging tot plaatsing van de ongeborene in een voorziening voor pleegzorg, vanaf de geboorte, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
III. Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. J.H. Olthof, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014 in tegenwoordigheid van B. Vlietstra, griffier.
|