RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer: C/08/139561 HA ZA 13-226
datum vonnis: 10 september 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. A.C. Huisman te Enschede,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. M.H. Hogeman te Zutphen.
[eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. Daarbij zijn drie producties in het geding gebracht.
[gedaagde] heeft geconcludeerd voor antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie en voorwaardelijke reconventie, met 10 producties.
Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:
- -
een conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie en voorwaardelijke reconventie, met de producties 4 tot en met 11 van de zijde van [eiseres];
- -
een conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie en voorwaardelijke reconventie, met één productie van de zijde van [gedaagde];
- -
een conclusie van dupliek in reconventie en voorwaardelijke reconventie van de zijde van [eiseres].
Tot slot hebben partijen vonnis gevraagd.
De overwegingen van de rechtbank en de motivering van de beslissing
In conventie en in reconventie
1. In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast.
1.1. [gedaagde] heeft zich in 2007 tot advocaat [X] gewend voor juridische bijstand. In eerste instantie ging dat om advies naar aanleiding van mediation-gesprekken, later om juridische bijstand in de echtscheidingsprocedure met de (inmiddels) ex-man van [gedaagde]. [X] is sinds 1 januari 2008 werkzaam bij advocatenkantoor [eiseres].
Op 26 januari 2008 is een “intakefomulier particulieren” van [eiseres] ingevuld door [gedaagde] en [X]. Aan dit intakeformulier zijn drie bijlagen gehecht, waaronder een bijlage over gesubsidieerde rechtshulp.
1.2. Voor de (echtscheidings)procedure die [X] voor [gedaagde] heeft gevoerd bij de rechtbank, is geen gesubsidieerde rechtshulp (“toevoeging”) bij de Raad voor Rechtsbijstand aangevraagd.
1.3. Van de eindbeschikking van de rechtbank in de echtscheidingsprocedure, heeft [gedaagde] hoger beroep aangetekend. Zij heeft daarvoor een andere advocaat in de arm genomen. De grieven zijn door het Hof niet gehonoreerd. Daarna is [gedaagde] in cassatie gegaan bij de Hoge Raad, opnieuw met een nieuwe advocaat. Het cassatieberoep heeft niet tot een andere uitkomst geleid dan bij de rechtbank en het Hof.
Voor de procedure bij het Hof is evenmin een toevoeging aangevraagd. Voor de procedure bij de Hoge Raad wel, en deze is ook verleend.
1.4. [eiseres] heeft in de periode van 6 juni 2008 tot en met 30 oktober 2009 verschillende declaraties verstuurd aan [gedaagde], welke zij niet heeft voldaan. Op 25 januari 2010 is aan [gedaagde] nog een factuur betreffende de wettelijke rente over 2009 betreffende de openstaande declaraties toegestuurd.
Het totaal van de openstaande facturen bedraagt € 25.293,02.
Een viertal andere declaraties van [eiseres], met een totaalbedrag van € 3.680,77, heeft [gedaagde] wel betaald.
2.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 30.889,12, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 25.293,02 vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
3
[eiseres] onderbouwt haar vordering als volgt.
De hoofdsom is het openstaande bedrag van de facturen. Deze zijn opeisbaar. Op de facturen staat vermeld dat betaling binnen 14 dagen na factuurdatum dient plaats te vinden, zodat vanaf dat moment wettelijke rente verschuldigd is. De wettelijke rente over de hoofdsom, vanaf 20 juni 2008 tot en met 29 mei 2013, bedraagt € 4.438,10.
Daarnaast heeft [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, die zijn te stellen op € 1.158,00.
4.
[gedaagde] heeft tegen de vordering het volgende verweer gevoerd. [X] heeft ten onrechte geen toevoeging aangevraagd voor de echtscheidingsprocedure, althans hij heeft haar onjuist geïnformeerd over de mogelijkheden voor het aanvragen van een toevoeging.
4.1.
Als een toevoeging wordt aangevraagd, vindt een inkomenstoets en een vermogenstoets plaats. Een toevoeging wordt alleen verleend als het inkomen en het vermogen van de aanvrager onder een bepaalde grens ligt. Een toevoeging die is verleend, wordt achteraf, na afloop van de procedure getoetst op resultaat (“resultaatstoets”). Als het vermogen van de aanvrager alsnog boven de vermogensgrens van 50% van het heffingvrije vermogen komt te liggen, vanwege het financiële resultaat van de procedure, wordt de toevoeging ingetrokken en dient de aanvrager alsnog op basis van het uurtarief met zijn advocaat af te rekenen.
4.2.
[gedaagde] zou bij aanvang van de procedure in aanmerking zijn gekomen voor een toevoeging. Haar inkomen lag onder de inkomensgrens en haar vermogen op dat moment ook.
4.3.
[X] heeft geen toevoeging aangevraagd omdat [gedaagde] een vordering had op haar ex-man van € 50.000,00. Bij toewijzing van die vordering, zou een verleende toevoeging na afloop van de procedure weer zijn ingetrokken omdat haar vermogen boven de vermogensgrens zou zijn gekomen. Volgens [X] zou het dan niet zinvol zijn een toevoeging aan te vragen, omdat [gedaagde] achteraf alsnog de declaraties van
[eiseres] zou moeten voldoen.
Die redenering is echter onjuist.
Indien er hoger beroep en/of cassatieberoep wordt ingesteld, wordt door de
Raad voor Rechtsbijstand namelijk alleen het resultaat van de laatste instantie beoordeeld. In dit geval zou dat dus zijn het resultaat na cassatie. De toevoeging voor het cassatieberoep zou dan inderdaad zijn ingetrokken (immers: [gedaagde] heeft de vordering van € 50.000,00 op haar ex-man zowel in eerste aanleg, bij het Hof als bij de Hoge Raad toegewezen gekregen), maar de toevoegingen voor de eerste aanleg en voor het hoger beroep niet. Die worden immers niet meer getoetst.
4.4.
Als [X] een toevoeging had aangevraagd, zou [gedaagde] een eigen bijdrage van € 449,00 hebben moeten voldoen.
4.5.
Wegens de toerekenbare tekortkoming van [X] heeft [gedaagde] schade geleden. De schade bestaat uit de reeds betaalde facturen ad € 3.680,77 alsmede de restantvordering van [eiseres] ad € 30.889,12. Onder aftrek van de eigen bijdrage ad € 449,00 die [gedaagde] zou hebben moeten betalen, is haar schade € 34.120,89.
[gedaagde] beroept zich in conventie op verrekening van de vordering van [eiseres] met deze vordering van haarzelf. Daarna resteert een vordering van [gedaagde] op
[eiseres] van € 3.231,77.
4.6.
Voor zover een beroep op verrekening niet op zou gaan, derhalve subsidiair, stelt [gedaagde] dat de overeenkomst kan worden vernietigd wegens dwaling. Bij [gedaagde] bestond, door toedoen van [X], een onjuiste voorstelling van zaken. [gedaagde] verzoekt de rechtbank de overeenkomst niet te vernietigen, maar de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen, zodat [gedaagde] niets meer hoeft te voldoen.
4.7.
Meer subsidiair verzoekt [gedaagde] de rechtbank om de overeenkomst wegens de toerekenbare tekortkoming van [X] te ontbinden. [gedaagde] is dan ontheven van haar verplichting tot betaling van de facturen en op grond van ongedaanmakingsverplichtingen zal [eiseres] het reeds betaalde bedrag van € 3.680,77 -/- € 449,00 = € 3.231,77 moeten terugbetalen.
4.8.
Ook als de toevoeging voor de eerste aanleg wel zou zijn ingetrokken, zou [gedaagde] belang hebben gehad bij het aanvragen daarvan. De advocaat mag namelijk pas declareren nadat de toevoeging is ingetrokken. De gevorderde wettelijke rente is daarom niet toewijsbaar, want de wettelijke rente over de facturen zou dan op zijn vroegst per 27 januari 2010 zijn gaan lopen. Bovendien zouden bij betalingsonmacht, zoals in casu, de declaraties dan niet worden verhoogd met buitengerechtelijke kosten.
In reconventie en in voorwaardelijke reconventie
5. De vorderingen in reconventie en in voorwaardelijke reconventie vloeien voort uit het verweer in conventie.
5.1.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 3.231,77 teveel betaald aan [eiseres]. Dit bedrag wordt in reconventie, bij wijze van vergoeding van schade, gevorderd.
5.2.
Voor het geval de rechtbank de verweren van [gedaagde] in conventie ten aanzien van verrekening, wijzigen van de gevolgen van de overeenkomst, respectievelijk ontbinding van de overeenkomst, niet honoreert, vordert [gedaagde] hetzelfde zelfstandig in voorwaardelijke reconventie.
De vordering in voorwaardelijke reconventie luidt dan als volgt: dat het de rechtbank behage om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
[eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 30.889,12, vermeerderd met de wettelijke rente over € 25.293,02 vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
De gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel dat [gedaagde] (de tot vernietiging bevoegde partij) bij instandhouding van de overeenkomst lijdt, te wijzigen door te bepalen dat [gedaagde] van de door [X] gevorderde som € 0,00 hoeft te voldoen;
Meer subsidiair:
Der partijen overeenkomst ontbindt en te bepalen dat [gedaagde] (dus) is bevrijdt van hetgeen [X] in het petitum van de dagvaarding (in conventie) vordert.
Verweer
6.
[eiseres] heeft tegen de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover aan de orde, zal de rechtbank deze verweren bij haar beoordeling bespreken.
In conventie, in reconventie en in voorwaardelijke reconventie
7. De rechtbank zal de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie gezamenlijk beoordelen.
8 De kern van het geschil is de vraag of de stelling van [gedaagde], dat de
Raad voor Rechtsbijstand alleen een toevoeging voor de laatste rechterlijke instantie toetst en overige toevoegingen in stand laat, juist is.
9.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar een werkinstructie van de Raad voor Rechtsbijstand (door haar overgelegd als productie 8).
Deze luidt als volgt:
Meerdere toevoegingen
Zijn er meerdere toevoegingen verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang (bijvoorbeeld bezwaar/ beroep/ hoger beroep) dan beoordeel je alleen de laatst afgegeven toevoeging op financieel resultaat.
[gedaagde] stelt dat medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand hebben bevestigd dat haar uitleg van de werkinstructie juist is, en dat eerdere toevoegingen (voor de eerste aanleg en het hoger beroep) inderdaad niet worden ingetrokken. [gedaagde] biedt bewijs aan door het horen van medewerkers van de Raad.
10. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om de uitleg van de wet (artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand, hierna: Wrb). Dit artikel bepaalt:
1. Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
a. (…)
b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
In de Memorie van Toelichting1 staat over artikel 34g Wrb onder meer het volgende.
In alle gevallen wordt bij de definitieve afhandeling van de zaak beoordeeld of op basis van het financiële resultaat in de zaak waarvoor rechtsbijstand is verleend kan worden gesteld dat de rechtzoekende in staat kan worden geacht de kosten van rechtsbijstand zelf te dragen. De draagkracht wordt beoordeeld op het moment waarop de zaak is afgehandeld. Dit wil zeggen dat niet van belang is of de rechtsbijstand is beëindigd. Immers, in een dergelijk geval hoeft de zaak nog niet te zijn afgehandeld. Dit is bijvoorbeeld het geval als in hoger beroep of cassatie wordt gegaan. De zaak is dan pas afgehandeld indien het gerechtshof respectievelijk de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.
Indien het resultaat van de rechtsbijstand meer bedraagt dan voornoemde norm, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken en komen de kosten van rechtsbijstand alsnog voor rekening van de rechtzoekende.
Het nadeel van dit systeem is dat zich in iedere zaak de mogelijkheid voordoet dat de toevoeging achteraf wordt ingetrokken. (…) Door echter uit te gaan van een resultaatsnorm wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat de rechtzoekende de kosten van de zaak draagt als hij daartoe in staat is.
11. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit de tekst van de wet in combinatie met de Memorie van Toelichting, worden afgeleid dat de uitleg die [gedaagde] (en volgens haar ook de Raad voor Rechtsbijstand) aan artikel 34g Wrb geeft niet juist is.
11.1.
In de eerste plaats zou dat niet in overeenstemming zijn met het uitgangspunt van de wet. De bedoeling van de resultaatstoets is dat de rechtzoekende de kosten van de zaak draagt als hij daartoe in staat is (vgl. de hierboven geciteerde Memorie van Toelichting). Aan die bedoeling zou geen recht worden gedaan als er aan het eind van de procedure voldoende resultaat is, maar de rechtszoekende toch de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep niet zelf zou hoeven dragen, hoewel hij daartoe inmiddels dus wel in staat is. De gedachte achter de gesubsidieerde (dus: door de overheid en daarmee door de samenleving betaalde) rechtsbijstand is dat ook degenen die niet zelf een advocaat kunnen betalen, wel deskundige rechtsbijstand moeten kunnen krijgen. Degenen die het wel kunnen betalen, kunnen daar geen beroep op doen.
11.2.
In de tweede plaats dwingt de tekst van de wet of van de Memorie van Toelichting ook niet tot deze uitleg. De tekst van de wet bepaalt slechts dat de resultaatstoets plaatsvindt op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak. Dat ligt ook voor de hand omdat dan pas definitief vaststaat of er resultaat (dat is: de opbrengst uit een zaak2) is. Een in eerste aanleg behaald resultaat, kan in hoger beroep en/of cassatie immers weer ongedaan gemaakt zijn. In de Memorie van Toelichting wordt uitgelegd dat een zaak pas is afgehandeld indien het gerechtshof respectievelijk de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Voorts staat er dat, ook als de rechtsbijstand eerder eindigt, de resultaatstoets pas bij de definitieve afhandeling wordt gedaan. Maar daaruit volgt niet dat de toets niet zou gelden voor de voorafgaande instanties (rechtbank, gerechtshof).
Ook de tekst van de werkinstructie dwingt niet tot de uitleg die [gedaagde] geeft. De formulering “Zijn er meerdere toevoegingen verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang (bijvoorbeeld bezwaar/ beroep/ hoger beroep) dan beoordeel je alleen de laatst afgegeven toevoeging op financieel resultaat” kan ook daarop duiden dat pas bij de definitieve afhandeling van de zaak wordt gekeken of de zaak financieel resultaat heeft opgeleverd. Een resultaatstoets voor de eerste aanleg en hoger beroep kan achterwege blijven, omdat die toch moet wijken voor de resultaatstoets van de laatste instantie. Dat sluit echter niet uit dat de resultaatstoets wel geldt voor de hele procedure (dus ook voor de eerste aanleg en het hoger beroep). Zoals onder 11.1 overwogen, zou dat ook het meest in overeenstemming met de ratio van de wettelijke bepaling zijn.
11.3.
In de derde plaats zou de uitleg die [gedaagde] aan artikel 34g Wrb geeft, zoals [eiseres] terecht stelt, inderdaad leiden tot een onbillijke uitkomst als de eerste aanleg, het hoger beroep en het cassatieberoep niet (telkens) door dezelfde advocaat wordt behandeld. Als er ook in de eerste aanleg al voldoende resultaat is, maar de rechtzoekende stelt hoger beroep en/of cassatieberoep in, krijgt de eerste advocaat zijn declaraties niet betaald, hoewel hij voor zijn cliënt een positief resultaat heeft bewerkstelligt en zijn cliënt hem wel zou kunnen betalen.
12. Als [X] voor de echtscheidingsprocedure in eerste aanleg een toevoeging zou hebben aangevraagd voor [gedaagde], zou deze, bij een juiste uitleg van de wet, na het cassatieberoep zijn ingetrokken.
Onder die omstandigheden hoefde [X] geen toevoeging voor [gedaagde] aan te vragen. [X] heeft [gedaagde] ook niet onjuist geïnformeerd. Er bestaat geen verplichting om de cliënt op de mogelijkheid van een toevoeging te wijzen als de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een toevoeging. Daarbij mag ook rekening worden gehouden met feiten die met voldoende zekerheid kunnen leiden tot een latere vernietiging van de toevoeging3.
13. Uit het voorgaande volgt dat [X] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis. Er is dus ook geen sprake van daaruit voortvloeiende schade voor [gedaagde] die met de vordering van [eiseres] verrekend kan worden.
Om dezelfde redenen kunnen ook het beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling (althans, het in de plaats van vernietigen, wijzigen van de overeenkomst) en het beroep op ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming, niet worden gehonoreerd.
De verweren van [gedaagde] in conventie gaan niet op. Het in hoofdsom door
[eiseres] gevorderde bedrag is toewijsbaar.
14.
[gedaagde] heeft ook verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Zij stelt dat zij er in elk geval belang bij had dat een toevoeging zou zijn aangevraagd, ook als die achteraf zou zijn ingetrokken, omdat zij dan pas na die intrekking de declaraties van [eiseres] zou hoeven voldoen. De wettelijke rente zou dan pas later zijn gaan lopen en de (gestelde) buitengerechtelijke incassokosten zouden dan niet gemaakt zijn.
De rechtbank overweegt hierover dat de door [gedaagde] voorgestane gang van zaken een oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand is. Indien vooraf duidelijk is dat een toevoeging zal worden ingetrokken, dient geen toevoeging te worden aangevraagd. Tegenover het belang van de cliënt om pas achteraf te hoeven betalen, staat het - gerechtvaardigde - belang van de advocaat om zijn declaraties betaald te krijgen, zodra hij de door hem verrichte werkzaamheden heeft gefactureerd. [gedaagde] dient de gevorderde wettelijke rente en de - overigens niet betwiste - buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] te voldoen.
De rechtbank merkt nog wel op dat in de gevorderde som de wettelijke rente reeds was berekend tot en met 29 mei 2013 terwijl daarnaast wordt gevorderd betaling van wettelijke rente vanaf 26 maart 2013. Vergoeding van wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 30 mei 2013.
15. De vorderingen in reconventie en voorwaardelijke reconventie moeten, op grond van voorgaande overwegingen, worden afgewezen.
16. Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie. De kosten worden aan de zijde van [eiseres] als volgt berekend:
- -
salaris van de advocaat: 3 procespunten (conventie: 2 procespunten (dagvaarding, conclusie van repliek); reconventie: 1 procespunt (conclusie van antwoord à
0,5 procespunt en conclusie van dupliek à 0,5 procespunt)) maal € 579,00 (tarief III) = € 1.737,00
- -
verschotten: (griffierecht à € 1.836,00; explootkosten à € 76,71; leges GBA à € 1,63) € 1.914,34.
I. Veroordeelt [gedaagde] om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 30.889,12 (zegge: dertigduizend achthonderdnegenentachtig euro en twaalf cent), vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 25.293,02 vanaf 30 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
In reconventie en in voorwaardelijke reconventie
II. wijst het gevorderde af.
In conventie, reconventie en voorwaardelijke reconventie
III. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.737,00 wegens het salaris van de advocaat en € 1.914,34 wegens verschotten.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en is op 10 september 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.