RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummers: LEE 21/2555 t/m 2558
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 maart 2022 in de zaken tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
Het beroep van eiser is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder met dagtekening 15 april 2021, voor zover daarin het verzoek van eiser tot ambtshalve vermindering van aanslagen onroerende zaakbelasting over de jaren 2013 tot en met 2016 ten aanzien van de onroerende zaak aan het [adres 1] in Groningen, niet is toegewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser heeft voor zijn horecaonderneming vanaf december 2011 de onroerende zaken aan het [adres 2] en [adres 1] in Groningen gehuurd en gebruikt. Het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] is beëindigd per 1 december 2012. Het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 2] is beëindigd per 1 april 2020.
1.2.
Verweerder heeft aan eiser een aanslag onroerende zaakbelasting 2021 opgelegd voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] van € 732,65 en voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 2] van € 520,90. Eiser heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag 2021 vernietigd.
1.3.
Verweerder heeft naar aanleiding van het gegronde bezwaar ambtshalve de aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] voor de jaren 2017 tot en met 2020 verminderd tot nihil. De aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] voor de jaren 2013 tot en met 2016 zijn in stand gebleven.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] in Groningen voor de jaren 2013 tot en met 2016 terecht niet ambtshalve heeft verminderd.
3. Eiser voert aan dat hij de huur van de onroerende zaak aan het [adres 1] per 1 december 2012 heeft beëindigd en dus vanaf het belastingjaar 2013 geen gebruiker meer was van die onroerende zaak. Daarom is hij ten onrechte aangeslagen voor onroerende zaakbelasting voor het gebruik van die onroerende zaak sinds 2013. De aanslagen zouden daarom “ingetrokken” moeten worden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van eiser om de aanslagen over de jaren 2013 tot en met 2016 ambtshalve te verminderen terecht niet is toegewezen. Volgens de beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke- en waterschapsbelastingen vindt ambtshalve vermindering tot maximaal vijf jaar terug plaats. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering niet een voor beroep vatbare beslissing als bedoeld in artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 26, lid 1 AWR is.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat de uitspraak op bezwaar tevens moet worden opgevat als een gedeeltelijke afwijzing van een verzoek van eiser tot ambtshalve vermindering van de aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] over de jaren 2013 tot en met 2020. Gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de jaren 2013 tot en met 2016. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de volgende overwegingen.
5.2.
Eiser beschrijft in zijn bezwaar tegen de aanslag onroerende zaakbelasting 2021 bij zijn toelichting dat hij ten onrechte onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] is blijven betalen, nadat hij is gestopt met het gebruik daarvan in december 2012. Die toelichting moet naar het oordeel van de rechtbank worden opgevat als een verzoek tot ambtshalve vermindering. Daar komt bij dat verweerder in de uitspraak op bezwaar aan eiser heeft laten weten dat de aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] voor de jaren 2017 tot en met 2020 ambtshalve worden verminderd. Impliciet kan daaruit worden begrepen dat het verzoek wordt afgewezen voor zover het de jaren 2013 tot en met 2016 betreft. Uit het feit dat verweerder in het verweerschrift ingaat op wat geldt ten aanzien van een afwijzing op een verzoek tot ambtshalve vermindering, leidt de rechtbank af dat verweerder de uitspraak op bezwaar eveneens mede beschouwt als een afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering voor zover het betreft de jaren 2013 tot en met 2016.
5.3.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn beroep uitsluitend is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen onroerende zaakbelasting voor het gebruik van de onroerende zaak aan het [adres 1] voor de jaren 2013 tot en met 2016.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat zij onbevoegd is om te oordelen over die afwijzing. De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de volgende overwegingen.
5.5.
Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet is de AWR van toepassing verklaard op de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen. Volgens artikel 26 van de AWR staat beroep bij de bestuursrechter slechts open in de gevallen die zijn omschreven in artikel 26, eerste lid, van de AWR (het zogenoemde gesloten stelsel van rechtsmiddelen). Een beslissing op een verzoek om tot ambtshalve vermindering is geen voor bezwaar vatbare beschikking. Daarom staat ook geen (rechtstreeks) beroep bij de belastingrechter open. Met betrekking tot de onderhavige beslissing kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.1
Conclusie en proceskosten
6. De rechtbank is onbevoegd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. De rechtbank heeft aanvankelijk ook een beroep ingeschreven ter zake van de aanslag onroerende zaakbelasting over het jaar 2012 (zaaknummer LEE 21/1291). Omdat ter zitting duidelijk is geworden dat eiser niet bedoeld heeft beroep in te stellen tegen die aanslag, zal de rechtbank de inschrijving ongedaan maken en het door eiser in die zaak betaalde griffierecht terugbetalen.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.