PROCESGANG
Bij inleidende dagvaarding heeft [eiseres] gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van:
Primair
a. a) een bedrag van € 25.000,00;
b) de wettelijke rente over a vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c) de kosten van de procedure;
Subsidiair
d) een bedrag van € 10.378,40;
e) de wettelijke rente over d vanaf 17 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
f) de kosten van de procedure.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verweer gevoerd.
Bij beslissing van 27 juni 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 24 september 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn de heer [naam] namens [eiseres], de heer M. [A], de heer [naam] en mevrouw [B] namens [gedaagde] en de gemachtigden van beide partijen. Van het verhandelde ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden. De gemachtigden van beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 [eiseres] drijft een onderneming in arbeidsbemiddeling. Op 18 juli 2012 heeft de heer [E], werkzaam bij [eiseres], gebeld met [gedaagde] naar aanleiding van een vacature voor grondwerkers en glasvezelmonteurs op de website van [gedaagde]. [E] heeft aangegeven dat hij twee geschikte kandidaten had die gepresenteerd konden worden. Hierop is door [gedaagde] positief gereageerd.
1.2 Diezelfde dag heeft [eiseres] twee kandidaten, de heer [C] en de heer [D], - doch alleen met hun voornaam- per e-mail voorgesteld aan mevrouw [B] van [gedaagde]. Over beide kandidaten is wat informatie gegeven. Bij [C] is een uurtarief van € 25,50 exclusief BTW genoemd en bij [D] staat dat het uurtarief nader te bepalen is. Onderaan de e-mail staat, voor zover hier van belang, voorts vermeld:
“ Op dit schrijven zijn onze Algemene Leveringsvoorwaarden van toepassing, welke u kunt vinden op www.[website] !
Indien geen gebruik wordt gemaakt van onze aanbieding van personeel, echter deze werkzoekende wel door u rechtstreeks of via derden wordt ingehuurd, zullen wij de in onze Leveringsvoorwaarden vermelde wervingskosten in rekening brengen. ”
1.3 Op 25 juli 2012 hebben [C] en [D] een gesprek gehad met de heer [A] van [gedaagde]. [gedaagde] heeft vervolgens aan [eiseres] medegedeeld dat zij beide heren wilde inlenen.
1.4 Op 30 augustus 2012 heeft [eiseres] een opdrachtbevestiging ten aanzien van [C] aan [A] verzonden. In deze opdrachtbevestiging staat een uurtarief van € 25,50 exclusief BTW vermeld. Onderaan de opdrachtbevestiging staat, voor zover hier van belang, vermeld:
“ Opdrachtgever verklaart hierbij kennis te hebben genomen van de leverings- en betalingsvoorwaarden van [eiseres]. Onze voorwaarden staan vermeld op: www.[website] ”
1.5 Diezelfde dag hebben [eiseres] en [gedaagde] telefonisch contact gehad over het uurtarief.
1.6 Op 3 september 2012 is [C] bij [gedaagde] aan het werk gegaan.
1.7 Op 3 september 2012 heeft [eiseres] een opdrachtbevestiging ten aanzien van [D] aan [A] verzonden. Daarin is hetzelfde opgenomen als onder 1.4 is vermeld.
1.8 Op 4 september 2012 is [D] bij [gedaagde] aan het werk gegaan.
1.9 Op 6 september 2012 heeft [A] aan [E] desgevraagd laten weten dat hij tevreden was over [C] en [D].
1.10 Op 12 september 2012 heeft [E] een bezoek gebracht aan [A]. [A] heeft toen gezegd dat hij het door [eiseres] gehanteerde uurtarief te hoog vond. [E] heeft toegezegd met de directeur van [eiseres] te overleggen over een mogelijke aanpassing van het tarief.
1.11 Op 16 september 2012 heeft [A] per e-mail , voor zover hier van belang, aan [gedaagde] geschreven:
“ Afgelopen woensdag 12-09 heb ik jou gesproken bij ons op de zaak in [plaatsnaam]. Ik heb toen met jou afgesproken dat ik van jou deze week de uurlonen en herziene uurtarieven van [C] en [D] inzichtelijk zou krijgen. Echter heb ik deze tot op heden niet mogen ontvangen, tot mijn verbazing krijg ik wel een factuur voor beide heren (week 36), met daarop het uurtarief waarvan ik van te voren telefonisch heb aan gegeven niet mee akkoord te kunnen gaan. Dit alles lijkt mij geen juiste manier van samenwerken, ik zie mij dan ook genoodzaakt om het werkverband met beide uitzendkrachten per direct op te zeggen. Mocht ik van jou nog de onderstaande vragen beantwoord krijgen voor maandag, kunnen we misschien nog tot een overeenstemming komen. Zo niet zal ik maandag [C] en [D] een en ander gaan mededelen.
(…) ”
1.12 Op 17 september 2012 heeft [E] aan [A] per e-mail laten weten dat hij de uurtarieven van beide heren wil verlagen naar € 24,90 exclusief BTW.
1.13 Diezelfde dag heeft [A] per e-mail aan [E] medegedeeld dat [gedaagde] de samenwerking met [eiseres] staakt.
1.14 Op 18 september 2012 heeft [gedaagde] laten weten dat zij [C] en [D] heeft ingeleend via een ander uitzendbureau.
1.15 Op 8 november 2012 heeft [eiseres] [gedaagde] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 25.000,00 onder verwijzing naar artikel 10 sub b van haar algemene voorwaarden. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald.
1.16 Artikel 10 van de algemene voorwaarden van [eiseres] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ a. Opdrachtgever die met een door [eiseres] ter beschikking gestelde arbeidskracht rechtstreeks een arbeidsverhouding wil aangaan, dan wel de arbeidskracht via derden (bijvoorbeeld een ander uitzendbureau) voor zich laat werken, zal daarvan schriftelijk kennis geven aan [eiseres] en de opdracht – behoudens overigens het in de het volgende lid bepaalde – behoorlijk met inachtneming van de bepalingen van deze algemene voorwaarden beëindigen.
b. Indien opdrachtgever binnen een termijn van 52 gewerkte weken na de aanvang van de opdracht een arbeidsverhouding rechtstreeks voor zich, middels en/of via derden met de betrokken arbeidskracht aangaat, dan wel de arbeidskracht via derden (bijvoorbeeld een ander uitzendbureau) voor zich laat werken, zal hij aan [eiseres], ter dekking van diens overheadkosten en overige kosten, schadevergoeding betalen. Voornoemde schadevergoeding is vastgesteld op 25% van het geldende opdrachtgeverstarief geldend voor de betrokken arbeidskracht voor de duur van de periode vanaf het moment van het aangaan van de overeenkomst tot het moment van afloop van de in aanvang van dezes genoemde termijn van 52 gewerkte weken. Voornoemde som is ineens en onmiddellijk opeisbaar. (…)”
1.17 Artikel 4 sub f van de algemene voorwaarden van [eiseres] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Indien [eiseres] een arbeidskracht ten behoeve van een opdrachtgever werft en selecteert, en vervolgens niet uitzendt aan deze opdrachtgever, maar deze opdrachtgever rechtstreeks een arbeidsverhouding voor zich, middels en/of voor en/of via derden met de betrokken arbeidskracht aangaat, kan [eiseres] een wervingstarief in rekening brengen van 20% van het bruto jaarsalaris van deze arbeidskracht. Voornoemde som is ineens en onmiddellijk opeisbaar. ”
De standpunten van partijen
2.1 [eiseres] heeft aan haar primaire vordering de stelling ten grondslag gelegd dat er een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen met [gedaagde] waarop haar algemene voorwaarden van toepassing zijn, welke voorwaarden ook aan [gedaagde] ter hand zijn gesteld. [eiseres] heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de uurtarieven akkoord waren bevonden. Pas op 12 september 2012 is er voor het eerst geprotesteerd. Aangezien [gedaagde] zonder toestemming van [eiseres] [C] en [D] binnen drie weken na het aangaan van de overeenkomst in dienst heeft genomen via een ander uitzendbureau, is zij gehouden tot onmiddellijke betaling van schadevergoeding conform artikel 10 sub b van haar algemene voorwaarden. Subsidiair stelt [eiseres] dat zij op grond van artikel 4 sub f van haar algemene voorwaarden recht heeft op een verweringstarief van 20% van de brutojaarsalarissen van [C] en [D].
2.2 [gedaagde] betwist de vordering. Er is geen opdracht verstrekt aan [eiseres] ter zake het werven en selecteren van kandidaten. Een bemiddelingsovereenkomst is dan ook niet tot stand gekomen. Op het moment dat [C] en [D] aanvingen met hun werkzaamheden was er nog geen overeenstemming over het uurtarief. Op basis van de precontractuele onderhandelingen vertrouwde [gedaagde] op een passend tariefvoorstel van [eiseres]. Omdat omtrent één van de meest essentiële elementen, het uurtarief, geen overeenstemming is bereikt, is er ook geen uitzendovereenkomst tot stand gekomen. De algemene voorwaarden kunnen dan ook niet van toepassing zijn. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan bovendien ook niet eenzijdig worden opgelegd. De voorwaarden van [eiseres] zijn niet ter hand gesteld. De door [eiseres] aangehaalde bepaling uit de algemene voorwaarden mist ook toepassing omdat [eiseres] geen kandidaten heeft geworven of geselecteerd in opdracht van [gedaagde]. Bovendien levert de vordering strijd op met de richtlijn die vrije keuze van arbeid voorschrijft. Tot slot voert [gedaagde] aan dat het niet redelijk en billijk zou zijn om de hoogte van de vordering zonder enige vorm van matiging vast te stellen.
2.3 Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.1 Het geschil spitst zich toe op (het antwoord op) de vraag of [gedaagde] wegens het inlenen van [C] en [D] via een ander uitzendbureau een vergoeding aan [eiseres] verschuldigd is.
3.2 De kantonrechter zal eerst beoordelen of er, zoals door [eiseres] wordt gesteld en door [gedaagde] betwist, een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zal de kantonrechter ingaan op de vraag of de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn, voor zover nodig daarna op het beroep van [gedaagde] op de vernietigbaarheid van die voorwaarden en vervolgens op het verweer van [gedaagde] dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in de door [eiseres] aangehaalde artikelen. Ten slotte zal de kantonrechter het verweer dat de vermeende vordering in strijd is Richtlijn 2008/104 EG beoordelen en als laatste het verzoek tot matiging van de vordering.
Bestaan overeenkomst
3.3 [gedaagde] heeft het bestaan van een overeenkomst tussen [eiseres] en haar betwist omdat er volgens haar geen overeenstemming is bereikt over het door [eiseres] te hanteren uurtarief. De kantonrechter is van oordeel dat die stelling van [gedaagde] niet kan worden gevolgd. Op het aanbod van [eiseres] om mogelijk geschikte kandidaten voor te stellen, heeft [gedaagde] positief op gereageerd. Op verzoek van [gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens gesprekken tussen [gedaagde] en de kandidaten gearrangeerd en hebben [C] en [D] vervolgens via [eiseres] enige tijd werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. [gedaagde] heeft [eiseres] ook voor de gewerkte uren, zij het onder protest tegen het gehanteerde tarief, betaald. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op al deze omstandigheden tussen partijen een overeenkomst is ontstaan in het kader waarvan [eiseres] uitzendkrachten aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld.
3.4 Als het zo zou zijn dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het door [gedaagde] te betalen uurtarief, hetgeen door [gedaagde] wordt gesteld en door [eiseres] gemotiveerd betwist, is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat, zoals ook door [gedaagde] is gesteld en door [eiseres] gemotiveerd betwist, [gedaagde] er op mocht vertrouwen dat [eiseres] met een nader voorstel zou komen dat acceptabel zou zijn voor [gedaagde]. [gedaagde] heeft wel gesteld dat [E] na protest van [gedaagde] heeft gezegd dat [eiseres] op de kwestie van het uurtarief ‘terug zou komen’ en ‘met een goed voorstel zou komen’, maar de kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op basis van deze enkele toezegging er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiseres] met een aanpassing zou komen die voldeed aan de wens van [gedaagde]. Naar het oordeel van de kantonrechter komt het dan ook voor rekening en risico van [gedaagde] dat zij zonder een acceptabel voorstel aan de zijde van [eiseres] toch de uitzendkrachten is gaan inlenen. Het is goed mogelijk dat, zoals door [gedaagde] naar voren is gebracht, dit is gebeurd ‘in de flow van het werk dat moest gebeuren’, maar dat neemt niet weg dat zij zich had moeten realiseren dat zij daarmee verplichtingen op zich nam jegens [eiseres].
De toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiseres]
3.5 De kantonrechter is van oordeel dat de algemene voorwaarden van [eiseres] op de overeenkomsten van toepassing zijn. Daarvoor is redengevend dat [eiseres] in haar schriftelijke berichten steeds heeft verwezen naar haar algemene voorwaarden, reeds vanaf het voorstel van de kandidaten op 18 juli 2012 alsmede in de opdrachtbevestigingen. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet tegen het toepasselijk verklaren door middel van genoemde vermeldingen heeft geprotesteerd. Door niet op die verwijzingen te reageren, heeft [eiseres] er in de gegeven omstandigheden op mogen vertrouwen dat de algemene voorwaarden door [gedaagde] zijn geaccepteerd.
Het beroep op vernietigbaarheid
3.6 [gedaagde] heeft zich op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden beroepen omdat deze niet voor of bij het sluiten van de overeenkomsten ter hand zouden zijn gesteld. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] die voorwaarden pas bij de factuur aan haar doen toekomen. [eiseres] heeft, naast de stelling dat zij haar voorwaarden wel tijdig ter beschikking heeft gesteld, aangevoerd dat [gedaagde] geen beroep op vernietigbaarheid toekomt omdat [gedaagde] een wederpartij is als bedoeld in artikel 6:235 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft die stelling niet betwist, zodat er van moet worden uitgegaan dat zij geen eventuele bescherming kan ontlenen aan artikel 6:234 BW. Dit leidt tot de conclusie dat [eiseres] een beroep op haar algemene voorwaarden toekomt.
Artikel 10 van de algemene voorwaarden
3.7 [gedaagde] heeft betoogd dat de bepaling ten doel heeft te voorkomen dat het uitzendbureau kosten heeft te dragen, terwijl de inlener profiteert van de inspanningen van het uitzendbureau en de kandidaten op andere wijze inleent. Omdat haar inziens [eiseres] niet heeft gezorgd voor de werving en selectie van de kandidaten heeft [eiseres] geen schade geleden voor zover deze was ontstaan na beëindiging van de overeenkomst.
3.8 De kantonrechter overweegt dat artikel 10 sub b geen vereisten stelt aan de inspanningen die het uitzendbureau heeft verricht om de uitzendkracht bij de inlener te plaatsen. Voldoende voor het in rekening brengen van een bedrag aan schadevergoeding is dat een opdrachtgever binnen een termijn van 52 gewerkte weken na de aanvang van de opdracht een arbeidsverhouding met de door [eiseres] ter beschikking gestelde arbeidskracht via derden voor zich laat werken, hetgeen zich in de onderhavige situatie heeft voorgedaan. De achterliggende gedachte van het beding is immers om te voorkomen dat de inlener, na kennis te hebben gemaakt met de arbeidskracht die al dan niet met enige inspanning van het uitzendbureau is geworven, ingeschreven en aangeboden, er met de arbeidskracht ‘vandoor gaat’, zonder het uitzendbureau voor deze gemaakte verwervingskosten schadeloos te stellen.
3.9 De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] doet voorkomen alsof de door [eiseres] de geleverde diensten niets voorstelden (‘het presenteren van twee kandidaten uit een eigen kaartenbak’) en de uitgevoerde handelingen geheel voor eigen rekening en risico (‘zonder opdracht’) van [eiseres] zouden zijn uitgevoerd, maar [gedaagde] ziet over het hoofd dat het contact weliswaar niet op haar verzoek is ontstaan, door bijvoorbeeld het verstrekken van een zoekopdracht naar geschikte kandidaten, maar dat [gedaagde] wel is ingegaan op het voorstel van [eiseres] om kandidaten aan haar voor te stellen. Vervolgens heeft zij gebruik gemaakt van reeds door [eiseres] geworven en ingeschreven kandidaten en mitsdien van de activiteiten van [eiseres] tot het plaatsen van haar kandidaten bij [gedaagde].
De richtlijn
3.10 [gedaagde] heeft voorts, onder verwijzing naar Richtlijn 2008/104 EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008, ter afwering van de vordering betoogd dat artikel 10 sub b van de voorwaarden van [eiseres] met zich brengt dat een (aspirant) uitzendkracht wordt belemmerd in zijn recht op vrijheid van arbeidskeuze, welke beperking niet wordt gerechtvaardigd met redenen van algemeen belang. De kantonrechter overweegt dat die richtlijn, die onder meer tot doel heeft de bescherming van uitzendkrachten te garanderen, is geïmplementeerd door aanpassing van de Wet allocatie arbeidskrachten (Waadi). Artikel 9a van de Waadi bepaalt weliswaar dat er geen belemmeringen in de weg mogen worden gelegd voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling, maar het tweede lid van dit artikel (dat [gedaagde] niet heeft aangehaald) bepaalt dat elk beding in strijd met het eerste lid nietig is, maar dat dit niet geldt voor zover er - kort gezegd - een vergoeding wegens verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, werving of opleiding is bedongen. Dit laatste is nu juist hier het geval, gelet op de bepaling 10 sub b van de algemene voorwaarden die daar op ziet.
Het beroep op matiging
3.11 [gedaagde] heeft aangevoerd dat het niet redelijk en billijk is om de hoogte van de vordering zonder enige vorm van matiging op grond van de algemene voorwaarden vast te stellen omdat beide uitzendkrachten hooguit 14 dagen voor [gedaagde] werkzaamheden hebben verricht, terwijl er bovendien niet is gesproken over een minimale duur van uitzending c.q. inlening. Volgens [gedaagde] leidt de vordering tot een onaanvaardbaar resultaat, welke in geen verhouding staat tot hetgeen partijen hebben besproken in combinatie met de reden van de beëindiging van de samenwerking. [eiseres] heeft erop gewezen dat een dergelijk beding de enige manier is om te ondervangen dat een inlener er met de uitzendkrachten vandoor gaat en voorts dat het niet gebruikelijk is dat de inlener zich voor een bepaalde duur aan uitzendkrachten verbindt.
3.12 De eisen van rechtszekerheid brengen mee dat de rechter terughoudend dient te zijn bij het - op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid - geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van een dergelijk door partijen afgesproken boetebeding dan wel bij het matigen van de overeengekomen boete. Die maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende.
3.13 Het beding strekt er enerzijds toe een inlener gedurende een bepaalde periode ervan te weerhouden om de kandidaten van [eiseres] in dienst te nemen dan wel via een ander uitzendbureau in te lenen en anderzijds wanneer de inlener daartoe toch overgaat alvorens de kandidaat 52 weken via [eiseres] bij de inlener heeft gewerkt, tot het fixeren van de door [eiseres] geleden schade. De kantonrechter overweegt dat [eiseres] er belang bij heeft om haar uitzendkrachten enige tijd bij de inlener werkzaam te laten zijn of te behouden voor een andere inlener om haar kosten van werving en selectie terug te verdienen. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om de kandidaten zonder enige tegenprestatie ‘over te nemen’ of goedkoper via een ander in te lenen. De reden van beëindiging van de samenwerking komt, zoals hiervoor is overwogen, voor rekening en risico van [gedaagde]. [gedaagde] had bij de beëindiging van de samenwerking met [eiseres] ervoor kunnen kiezen om tevens afscheid te nemen van [C] en [D] zodat [eiseres] hen kon behouden voor het uitlenen aan een andere opdrachtgever. Nu zij dit niet heeft gedaan, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] gehouden is om een redelijke vergoeding aan [eiseres] te betalen voor de door haar geleden schade als gevolg van het inlenen van de kandidaten door [gedaagde] via een ander uitzendbureau en zal daarbij de prikkel die van een boetebeding als het onderhavige dient uit te gaan in acht nemen. De afkoopsom die [eiseres] thans vordert staat gelijk aan 25% van het geldende opdrachtgeverstarief voor de duur van de periode vanaf het moment van het aangaan van de overeenkomst tot het moment van afloop van 52 gewerkte weken. De kantonrechter overweegt dat partijen weliswaar geen duur van de uitzending zijn overeengekomen, maar dat wel is gebleken dat [C] en [D] op het moment van de zitting (24 september 2013) nog steeds voor [gedaagde] werkten. In weerwil van het hiervoor onderkende belang van [eiseres] acht de kantonrechter, alles afwegende, de door [eiseres] gevorderde boete in de gegeven omstandigheden buitenproportioneel en niet in verhouding staan tot de door haar geleden schade en mitsdien leidend tot een onaanvaardbaar resultaat. De kantonrechter ziet, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, aanleiding voor matiging van de gevorderde boete tot een bedrag van € 15.000,00. [eiseres] is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate gecompenseerd voor het door haar geleden nadeel.
3.14 Gelet op het voorgaande zal de primaire vordering van [eiseres] worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure op basis van het toegewezen bedrag.